Shizo groeit op in het zuiden van Japan, en na jarenlange intensieve hardlooptraining mag hij meedoen aan de Zweedse Olympische Spelen van 1912. Maar hij loopt de marathon niet uit…
Shizo durft na deze schande niet terug naar huis. Niemand weet waar hij gebleven is. Uiteindelijk wordt hij, inmiddels een oude man, gevonden. Wat gebeurde er tijdens de marathon en waar is Shizo al die jaren geweest?

Lees hier alvast de eerste pagina’s van Het jaar dat Shizo Kanakuri verdween van Franco Faggiani.

 

Irasshai, welkom in mijn huis.
Irasshai, welkom in mijn huis. Ook al is het, dat besef ik, nog heel vroeg voor jullie. Ik word altijd voor de dageraad wakker om de veranderingen van het licht te aanschouwen, die elkaar snel opvolgen en enkele ogenblikken duren, als de vlucht van een leeuwerik. Daarom is het goed om ervoor te zorgen dat je altijd klaarstaat, met aandachtige ogen en een geest zonder ballast. De grote ochtendkunstenaar is de zon: als die nog verborgen is achter de horizon, verspreidt zich op de bergtoppen en de wolken de zachte kleur van lavendel, die zich als bij toverslag weerspiegelt in de baai; daarna klimt hij naar de hemel en schenkt de wereld de goudschakeringen van de fuyugaki’s, onze heerlijk zoete kaki’s. Ten slotte, als hij onstuimig in zijn geheel tevoorschijn komt, brengt hij alles terug tot de alledaagse orde: hij neemt de vage kleuren weg, slaat toe en tekent de schaduwen met ferme, deskundige hand.

Op de heldere najaarsochtenden blijven veel kleuren langdurig levendig. Het goudgroen van de hinoki-cipressen wordt even duidelijk als de vurige bladeren van de kleine esdoornbossen, en de stammen van de berken die net zilveren kandelaars zijn, laten het blauw van de zee in de verte doorschemeren. Maar de bomen waar ik het liefst naar kijk, zijn de sugi’s, de ceders, waarvan sommige heel hoog en stokoud zijn. Ze ontroeren me en ik hoop dat ze een lang leven hebben en dat iemand voor ze zorgt. De sugi’s hebben het hout geleverd waarmee meer dan tweehonderd jaar geleden de vloeren en de kamers zijn gemaakt waar ik kortgeleden weer ben gaan wonen. Planken waarvan mijn voorouders, volgens de traditie, het oppervlak verbrandden en die ze daarna meteen koelden in het water van de beek hier vlakbij, waarvan de klaterende zilverachtige aderen samenstromen in de rivier de Kikuchi, vlak voordat die in de riviermond verdwaalt. Vervolgens werden de planken energiek opgewreven met borstels met ijzeren haren, die de sporen van verbranding weghaalden en een mooie zwarte ondergrond met een opaalachtige glans achterlieten. Planken die bestand zijn tegen de zoutrijke mist die vanuit de zee opstijgt naar de bergen, tegen de zomerse hagel, tegen de langdurige sneeuwvlagen, tegen de schokken van de aardbevingen.

Vanaf hierboven zie ik op magische wijze alleen de bossen.
Mijn huis heeft een donkere kleur, gelijk aan die van het borrelende vulkaanbekken van de Aso, maar niemand kan het zien vanuit de stad. Ik zie zelf de stad, Tamana, ook niet, want tussen haar en mij verrijzen rijen cipressen langs de oevers van de beek; de waardevolle esdoorns en de oude ceders staan als trouwe soldaten in het gelid als bescherming tegen de geluiden en het zicht op de moderne gebouwen, de golfbanen, de sportvelden, de zwembaden, de imposante villa’s die dankzij slordige architecten net assemblages van slechte smaak lijken. Vanaf hierboven zie ik op magische wijze alleen de bossen en, voorbij de bladerkronen en de pluimen van de bomen, het blauw van de zee dat tussen de heuvels in de verte glipt. Aan de overkant van de baai tekenen zich de heuvels van de prefectuur Nagasaki af. Aan hun voeten glinsteren, na de avondschemering, de lichtjes van de kuststad. Tamana maakt deel uit van de prefectuur Kumamoto, die samen met die van Nagasaki en nog vijf andere het eiland Kyushu vormt, een van de belangrijkste eilanden van de enorme Japanse archipel, niet alleen vanwege de geografische ligging, maar ook omdat de Japanse beschaving precies op dit eiland in het zuiden is ontstaan.

 

In dit huis ben ik, Shizo Kanakuri, geboren, op 20 augustus 1891, en toen waren het leven en het stadslandschap heel anders. Tamana was niet veel meer dan een dorp, een agglomeraat van kleine, kwetsbare hutjes, omzoomd door een wirwar van braamstruiken en droog gras en door akkers die veelal verwaarloosd werden, omdat de mensen geen aanleg hadden om het land te bewerken en zich voornamelijk aan visserij wijdden. Het was een mobiel dorp, aangezien woningen en opslagruimtes vaak instortten vanwege de aardbevingen of uit de grond werden gerukt door de bulderende stormen die vanuit de zee kwamen opzetten. De huizen werden snel, zij het lijdzaam, weer opgebouwd, iets verderop en wat beter gestut, in een poging beter weerstand te bieden aan de gewelddadige kant van de natuur.

De bossen waren minder dicht dan nu, maar rijker gevarieerd, en ze groeiden vrijelijk, omdat de boswachters zich toen alleen bezighielden met het zo nu en dan verzamelen van boomstammen die door de bliksem gespleten waren en  takken die door de wind waren afgerukt. Langs de oevers van de rivier de Kikuchi stonden bijvoorbeeld elzen en lommerrijke kamferbomen, die de tijd konden bespotten. Geen boom kan langer leven dan zij en driest weer opbloeien, zelfs op de meest troosteloze plekken. Ook daarom worden ze als heilig beschouwd in onze tradities; en toch, onder het mom van bescherming van de soort, worden ze nu alleen nog maar in de stadsparken geplant, dicht bij de tempels.

Geen boom kan langer leven dan zij en driest weer opbloeien.
In het voorjaar hing de lucht vol met stuifmeel, dat eindeloos rondzweefde, en bij zonsondergang gonsden de bomen van het gekwetter van duizenden spreeuwen die hier neerstreken voor de nacht, nadat ze overdag op rooftocht waren geweest in een ver landelijk gebied. De dageraad werd daarentegen verblijd door de zang van de leeuweriken. Bij het eerste gloren hupten ze rond hun nestjes, die ze op de grond hadden gemaakt tussen zachte aardkluiten en graspollen. Daarna vlogen ze hoog op, zonder twijfels, bijna alsof ze tegen de zon op wilden botsen, en terwijl ze enkele ogenblikken in de lucht bleven hangen, zochten ze klaproosvelden om in te duiken, hun vleugels dichtgeklapt als onverschrokken valken, waarna ze zich volpropten met de zaadjes uit de minuscule groene zaaddoosjes die verborgen waren tussen de bloemblaadjes.

Achter het huis strekten de bossen zich zo ver het oog reikte uit, en ik heb ze in elke richting en onder alle weersomstandigheden doorkruist, tot ik bijna negentien was.

Wat er daarna is gebeurd, heb ik nooit geweten, want na een langdurig nomadenbestaan, waarin de dageraad me zelden aantrof op de plek waar de zonsondergang me had achtergelaten, heb ik van het voorjaar van 1915 tot aan 1967 op het eiland Hokkaido gewoond, wat het meest noordelijk gelegen, het dunst bevolkte en het meest verwilderde eiland van de Japanse archipel is. In Rausu, om precies te zijn, aan de noordkust, die ’s winters geteisterd wordt door poolwinden, 3.000 kilometer bij mijn geboortedorp vandaan. Een andere wereld, met een oceaan die vele maanden lang bevroren was en vulkanen die erop uit waren om me, elke dag die de goden me gaven om op die afgelegen plek te wonen, onzeker te maken. Al die jaren was ik de bewaker van een heuvel vol kersenbomen.

 

 

Aan het eind van de negentiende eeuw geboren worden in Tamana of welk ander dorp dan ook in het zuiden van Japan, betekende dat je verplicht was je toekomst uitsluitend aan twee beroepen te wijden: dat van visser of dat van soldaat. Het wemelde van de vis tussen de eilanden en de warme golfstromen, maar in die tijd streefden ze ernaar om meer zeemijlen af te leggen om meer binnen te kunnen halen en steeds meer inkomsten te verkrijgen. De zee op gaan was gevaarlijk, maar altijd nog te verkiezen boven het zware, weinig rendabele werk in de velden.

De zee op gaan was gevaarlijk, maar altijd nog te verkiezen boven het zware, weinig rendabele werk in de velden.
In 1899 had Juro Oka, geboren in de prefectuur Yamaguchi, op slechts negentienjarige leeftijd en nadat hij een leertijd had voltooid in het verre Noorwegen, de Nihon En’yo Gyogyo K.K. opgericht, de eerste grote Japanse maatschappij voor het vangen en verwerken van walvissen. Zijn stevige motorschepen, die de grote verdienste van die tijd waren, werden als ze niet ver uit de kust op jacht waren voor anker gelegd in Nagasaki. Om twee redenen: omdat de rede breed en diep was, en omdat handelaren al vele eeuwen eerder daarvandaan waren vertrokken naar Portugal en Noord-Europa; die haven ademde de oude handelsgeest. Hun schepen van hout en doek brachten allerhande handelswaar mee: stoffen, kruiden, papier, buskruit, zakken boordevol tulpenbollen, die spontaan in de bergen in het noorden groeiden, en jeneverbessen, die werden gebruikt om een medicinaal distillaat te maken voor zeelieden die werden getroffen door tropische ziekten.

Bovendien waren daar op de kaden in recente jaren de eerste staalfabrieken van Japan gebouwd, die het Juro Oka mogelijk maakten snel het staal te verkrijgen om zijn schepen te repareren en nieuwe te bouwen. Het valt dan ook niet te ontkennen dat de briljante reder voor veel jonge dromers een fascinerend voorbeeld was, hoewel het in de praktijk zo was dat ze geen van allen streefden naar het opzetten van vloten, maar eenvoudigweg aan boord wilden stappen om de zeeën te bevaren, in de hoop om na al die maanden vol eenzaamheid en hevige stormen in het woelige hart van de oceaan gezond en wel terug te keren, met een flinke beloning om een huis te bouwen en een gezin te stichten.

Natuurlijk waren er ook de kustvissers, die de zee op gingen in simpele bootjes, nauwelijks meer dan een samenraapsel van planken en staalplaat, trossen en teer, om de kooplieden in het dorp te voorzien. Sommigen van hen begonnen zich, vanwege keizerlijke wil, te verenigen in kleine steden en mensen van andere, armere eilanden te verwelkomen, waarbij ze de emigratiestromen volgden die spontaan ontstonden of werden opgelegd door machtige clans waarin de oude shoguns verenigd waren. Deze ontwikkeling bracht nieuwe mensen die moesten eten, wat als gevolg had dat een steeds groter aantal jongeren de zee trotseerde op zoek naar buit, avonturen en inkomsten.

En dan had je nog de oorlog, of liever gezegd de oorlogen, die vaak eindigden in een overwinning en die werden gevoerd tegen alle landen in de buurt die een gevaar konden vormen voor onze archipel. Machtige naties als Rusland in het noordoosten, China in het westen en Korea in het zuiden, slechts van onze kusten gescheiden door een smalle zeearm. Japan expandeerde, veroverde, bezette, annexeerde en liet gebieden gaan in ruil voor andere, die beter tegemoetkwamen aan zijn politieke en economische verlangens. Tegelijkertijd begon het open te staan voor de verlokkelijke wind die uit het oosten waaide, werd het coulanter ten aanzien van buitenlandse mogendheden en verwelkomde het de gebruiken en de koopwaar die afkomstig waren van de andere kant van de Stille Oceaan. Generaals en marineofficieren van hoge rang stonden ook bij deze commerciële onderhandelingen altijd vooraan, alles moest onder controle gehouden worden.

Dit alles was het gevolg van de Meiji-periode, de periode van de ‘verlichte regering’.
Dit alles was het gevolg van de Meiji-periode, de periode van de ‘verlichte regering’, vurig gewenst door Mutsuhito, die op slechts vijftienjarige leeftijd de honderdtweeëntwintigste keizer van Japan was geworden en die van de goden maar liefst vijfenveertig jaar had mogen regeren. Het was een wijs man, een restaurator, volgens mijn vader, die hem loofde vanwege zijn nauwgezette campagne voor de ontwikkeling van industrie en landbouw, zijn modernisering van de regeringsvormen die honderden jaren onveranderd gebleven waren en zijn bijna krampachtige belangstelling voor de westerse wereld. Mijn vader rechtvaardigde ook de oorlogen die de keizer was begonnen. ‘Niet om nieuw land en bezit te verwerven,’ beweerde hij, ‘maar om zijn eigen positie in Zuidoost-Azië te consolideren. Sterk leger, rijk land, zo is het.’

Ik bewonderde mijn keizer onvoorwaardelijk, maar toch was ik het niet met dat aspect eens, en dat waagde ik zelfs een keer tegen mijn vader te zeggen, die zweeg en me alleen maar aankeek zoals je naar een domme, nutteloze dienaar kijkt. Ik ben nooit aan boord van een schip gegaan om netten in zee te laten zakken of te worden uitgezonden voor het veroveren van Mantsjoerije, Korea of de Koerilen in het noorden, aan het andere uiteinde van de archipel, en ook niet om nieuw land te verkennen om te koloniseren of te ruilen. Ik heb vele privileges en privéonderwijs mogen genieten, en ik heb een groot deel van mijn adolescentie vrijwel altijd alleen doorgebracht. Mijn moeder verdiende goed geld als toezichthouder bij stoffen- en kruidenhandels en beschikte over een paar kleine opslagruimtes langs de kust. Ze had dat bedrijf van haar voorouders geerfd. Soms maakte ze reizen en bleef ze wekenlang van huis, en ze was, tegen de regels in, in het geheel niet volgzaam of onderworpen aan de sociale tradities of de wil van mijn vader. Misschien omdat ze hem er de schuld van gaf dat ze na mij nooit meer kinderen heeft gekregen. Ook mijn vader had het heel druk en volgens hem leek Japan voortdurend behoefte te hebben aan zijn intelligentie en zijn absolute toewijding. Hij was een shinshoku, een tweedegraads shintoïstische priester, dus een invloedrijke religieuze autoriteit, en tegelijkertijd bekleedde hij de rol van keizerlijk financieel functionaris. Hij bracht zielen in contact met de goddelijkheid en hield de rekeningen van de prefectuur op orde. Hij was in beide rollen een van de besten, en daarom geliefd bij hooggeplaatste bureaucraten en de keizer zelf, die hem zelfs aan het hof had ontvangen om hem te overladen met eerbewijzen en titels, die gewoonlijk het teken waren voor nieuwe verantwoordelijkheden.

Mijn moeder en ik kwamen voor hem op de tweede plaats en deden er weinig toe, en ook de gesprekken tussen mij en haar waren altijd afgemeten, gebaseerd op wederzijds fatsoen. Mijn moeder leek in een heel eigen wereld te leven, waarin ik gewoon een voorbijganger was.

Mijn vader was mijn belangrijkste opvoeder in de jaren waarin ik te maken had met de onzekerheden en verstrooiingen van de jeugdige leeftijd; ook bij die taak herinner ik me hem als tamelijk streng, afstandelijk, van weinig woorden – alleen de hoogstnoodzakelijke – en geen enkele vertrouwelijkheid. Ons leven bestond uit regels en was zuinig met gevoelens en welwillende blikken of gebaren. In die tijd was het in welgestelde Japanse families de gewoonte om een strenge, gereserveerde opvoeding te krijgen, gespeend van vertrouwelijke relaties en liefdevolle zorg. Maar het karakter van allebei mijn ouders, het gebrek aan een goede verstandhouding tussen hen en de zware taken die ze hadden verkozen op zich te nemen, hadden ertoe geleid dat er tussen hen en mij een onoverkomelijke kloof was gegraven.

Het jaar dat Shizo Kanakuri verdween

DWDD Boek van de Maand – Januari 2020! Shizo groeit aan het einde van de negentiende eeuw op in het zuiden van Japan. Daar staat hij bekend om zijn uitzonderlijke hardlooptalent. Na jarenlange intensieve training is hij uitverkoren om mee te doen aan de Zweedse Olympische Spelen van 1912. Maar tijdens die wedstrijd bezwijkt Shizo en hij kan de marathon niet uitlopen.

Shizo is bang dat hij zijn ouders teleurgesteld heeft en durft na deze schande niet terug naar huis. Hij trekt zich terug in de bergen. Niemand weet waar hij gebleven is. Uiteindelijk wordt hij, inmiddels een ... lees meer oude man, ontdekt door een Zweedse journalist die zijn verhaal kent en onthult. Wat gebeurde er precies tijdens de marathon en waar is Shizo al die jaren geweest?

€ 22,99

Franco Faggiani

Franco Faggiani woont in Milaan en is van jongs af aan journalist. Hij werkte als verslaggever in de meest kritieke gebieden van de wereld, schreef over economie, het milieu, sport en recent over eten en wijn. Faggiani schreef eerder sportboeken, biografieën en essays en wisselde zijn schrijven altijd af met lange, eenzame wandelingen door de bergen.