In Miss Austen en het vervolg Godmersham Park vertelt Gill Hornby het verhaal van de omgeving van de bekende auteur Jane Austen. Waar in Miss Austen de zus van Jane, Cassandra, het hoofdpersonage was, focust het vervolg op de gouvernante Anne Sharp.

Op 21 januari 1804, een ijskoude avond, arriveert Anne Sharp om halfzeven op de trappen van het landhuis Godmersham Park. Hoewel ze een verwende en stadse opvoeding heeft genoten, heeft ze geen andere keuze dan haar diensten aan te bieden als gouvernante van de jonge Fanny Austen. Ze maakt daarna deel uit van de familie boven, maar ook van de vele bedienden beneden in het huis, terwijl ze steeds weer moet bewijzen dat ze de ideale docent is voor het meisje. Ze geniet van de uitjes en de feesten, valt voor de charmes van oom Henry, en bouwt een langdurige en warme vriendschap op met tante Jane.
Maar hoelang houdt Anne Sharp haar façade vol: wanneer zal ze moeten laten zien wie ze echt is?

 

Lees hier al een eerste fragment!

‘En wij zijn blij dat u hier eindelijk bent.’ Mrs Austen leidde Miss Sharp naar de brede, hoge trap achter in de hal. ‘Er is zoveel te doen geweest over uw komst.’ Ze bleef beneden aan de trap staan en gebaarde Anne naar boven te gaan. ‘U zult wel moe zijn. Fanny zal u uw kamer wijzen en wij zullen een lichte maaltijd naar boven laten brengen. Laten we ons onderhoud maar tot morgen bewaren. Zullen we zeggen vóór het ontbijt? Om negen uur in de salon.’

Terwijl ze de trap op liepen babbelde Fanny en nam Anne intussen haar entourage in zich op. Godmersham viel niet tegen. Het was – is dat nog steeds, zal dat ongetwijfeld altijd blijven – een schitterend huis. Met een zekere melancholie dacht ze aan haar trouwe Agnes en de snode ideeën die de meid er over mensen op het platteland op na hield. ‘Je weet niet waar je belandt… Misschien maken ze wel worst van je… Verdrinken ze je als heks, let op mijn woorden… Geloof me maar, ik had een nicht…’ Agnes had altijd een nicht.

Anne leek in een uiterst spatieus huis beland te zijn, met minutieus gebeeldhouwd stucwerk en gordijnen van de mooiste zijde. Niets in het voorkomen van de voorouders, wier portretten in rijen aan de wanden hingen, wees op een voorliefde voor heksenverdrinking. Ze zou Agnes nog die avond schrijven om haar gerust te stellen.

Ze bereikten de eerste verdieping. Aan de andere kant van de overloop zag ze een kamer van volmaakte afmetingen, met hoge ramen die waarschijnlijk op het park uitkeken. Hij leek niet bezet. Zou dat misschien…? Maar Fanny sloeg links af, ze liepen nog meer trappen op tot aan de zolder en Anne werd herinnerd aan haar positie.

Beneden had rust geheerst. Maar hierboven was het een totaal andere situatie. Er huilde een baby; een nurse kwam door een deur gerend. Jongens – Anne nam aan dat het jongens waren: er werd een oorlog gevoerd waarbij het Frans ronduit gemaltraiteerd werd – maakten een hels kabaal aan het einde van de gang. Anne was gewend aan een rustig huis, waar alleen zij de lakens uitdeelde. Maar dat lag nu achter haar. Ze moest zich nu aanpassen.

‘Hoeveel broers en zusjes heb je, Fanny?’ Het kabaal was van dien aard dat het niet gemakkelijk was een schatting te maken. ‘We zijn nu met z’n achten.’ Fanny liep voor Anne uit. ‘Maar mama houdt daar niet op. Er komt er vast en zeker binnenkort weer een. In de regel kunnen we er ongeveer elke achttien maanden een verwachten.’ Alsof, dacht Anne, het hier een boerderij was en Mrs Austen een soort superfokdier.

‘Nee maar! En zijn het allemaal broers?’ Annes toon was nonchalant, maar de kwestie had een zeker belang. Ze wist niet hoelang ze geacht werd in haar eigen onderhoud te voorzien. Als deze post echter slechts duurde tot Fanny zestien jaar was, mocht ze er niet op rekenen dat Godmersham Park haar op lange termijn geborgenheid zou bieden.

‘Na mij vier jongens, dan twee kleine zusjes en dan weer een jongetje. Maar die zijn nog in de kinderkamer.’ Anne voelde een golf van teleurstelling. Het was onwaarschijnlijk dat de opvoeding van zonen aan een eenvoudige gouvernante zou worden toevertrouwd. ‘Het zijn absolute schatjes,’ vervolgde Fanny. ‘U zult ze morgenochtend zien.’ Ze opende de deur aan het einde van de gang. ‘We zijn er.’

Op het eerste gezicht vond Anne deze kamer – haar nieuwe huis, haar toevluchtsoord – best aangenaam. Hij was natuurlijk niet te vergelijken met de kamers waaraan ze gewend was, maar ze had niet langer een grote ruimte en de daarbij behorende vrijheid nodig. Haar oude leven – die eens zo royale, verrukkelijke, kleurrijke dagen – lag achter haar, voorlopig. Alles wat ze verlangde was een klein hoekje waarin ze zich kon terugtrekken, nadenken en zich bezinnen. Waar haar brein hopelijk vrij zijn vleugels kon uitslaan, hoewel haar lichaam en haar tijd van nu af aan aan banden waren gelegd.

Hij was langer dan breed, met een hoog in de muur geplaatst raam. Anne liep ernaartoe, tilde het gordijn op om het uitzicht te bekijken en haar ogen troffen de diepste duisternis die ze ooit had gezien. De roep van een solitaire uil doorboorde de stilte. Ze huiverde. Een uitzicht zonder buren, zonder paartjes, zonder bedrijvigheid die geen nachtrust kende: waar was de schoonheid? Het graafschap van Kent was een mysterie voor haar. Waarom wilde iemand hier wonen, zo ver van de bewoonde wereld?

Anne draaide zich om naar de kamer en vond hem over het geheel genomen geruststellend. Er was uiteraard geen boudoir, maar wel een kleine alkoof met planken voor haar magere nieuwe garderobe en één ladekast. De muren hadden een poederblauw behang met een geometrisch patroon dat ze niet storend vond. Het bescheiden vuur smeulde eerder dan dat het brandde, maar verjoeg toch de ergste winterse kilte. Boven de kale, witte mantel hing de enige versiering van de kamer. Anne liep ernaartoe en herkende in de afbeelding onmiddellijk Christus die de gelijkenis van de lamp vertelt. Ze ging terug in haar herinnering en diepte de woorden op waarmee de tekst eindigde. Want er is niets verborgen dat niet aan het licht zal komen, en niets geheim dat niet bekend zal worden en aan het licht zal komen. Ze huiverde weer.

Maar de aanwezigheid van een klein bureau vrolijkte haar op. Ze had een plek waaraan ze op haar lange, eenzame avonden kon schrijven. Er was een kleine boekenkast die ze snel zou vullen. En aan weerszijden van het raam stond een bed! Ze fleurde op bij het vooruitzicht dat ze misschien af en toe een gast mocht ontvangen. En ze raakte helemaal opgetogen bij het idee op een dag Agnes bij zich te hebben.

Ze keek Fanny aan en glimlachte. ‘Dank je wel, liefje. Het is een mooie kamer.’

‘O, ik ben blij dat u hem mooi vindt.’ Het kind straalde op haar beurt. ‘Ik hoop zo dat we het hier fijn zullen hebben.’ Ze liep naar het bed aan de rechterkant en ging erop zitten. En toen kwam teleurstelling nummer twee. ‘Mama vindt dat u een week of twee moet nemen om van de reis te bekomen en dat ik dan bij u kan komen slapen. Vindt u het goed als dit mijn bed is?’

Uiteindelijk ging Fanny naar haar ouders in de bibliotheek. Een zwijgende livreiknecht bracht Annes reiskist; een zwijgende meid bracht de maaltijd en nam toen haar spullen onder handen. Anne dacht aan Agnes, die haar spullen met liefdevolle aandacht had ingepakt. Ze keek toe hoe het naamloze jonge meisje – Anne had een paar pogingen gedaan, maar de meid was er niet op ingegaan – ze weer uitpakte en ze begerig bekeek. Uiteraard keurde ze de alledaagse, eenvoudige, donkere japonnen geen blik waardig. Dat kon je haar niet kwalijk nemen. Maar de ene mooie zijden – donkerroze, afgezet met Brussels kant; Agnes, ervan overtuigd dat Annes kansen zouden keren, had hem absoluut willen inpakken – trok de aandacht. Bij de zilveren borstel en kammen, gegraveerd met as, gingen beide wenkbrauwen omhoog. En haar mooiste zakdoek, door haar toegewijde moeder zo mooi geborduurd, leek speciaal nader onderzoek te verdienen. Anne besloot om die zelf te wassen. Kleine dingen raakten snel zoek in grote huishoudens.

En toen was ze alleen: doodmoe van de gebeurtenissen van de dag, maar toch gekweld door slapeloosheid. De schok van deze nieuwe situatie kwam heel hard aan en werd uiteindelijk gevolgd door een overweldigende emotie. De stilte van Kent raasde in haar oren; haar binnenste werd gefolterd door heimwee naar een huis dat niet langer bestond. Ze begroef haar natte gezicht in haar kussen terwijl de vragen haar bestookten.

Hoe was ze hier, helemaal alleen, terechtgekomen tussen onbekenden?

 

h o o f d s t u k  2

De zomer ervoor had Anne voor het eerst van deze post gehoord.

Er was een stralende zon en de lucht was helder. Hoewel ze rouwkleding droeg en haar hart nog bedrukt was door het verlies van haar moeder, draaiden mannenhoofden zich om toen ze het kantoorpand op Mount Street binnenging. Anne schonk geen aandacht aan ze. Ze dacht slechts aan het moeilijke onderhoud dat haar te wachten stond.

De klerk ontving haar uitermate koeltjes en bracht haar naar het kantoorvertrek.

‘Miss Sharp.’ Mr Jameson boog stijfjes en ging achter zijn bureau zitten. Agnes – Annes meid en op die dag haar chaperonne – nam plaats achter in het vertrek; Jameson had haar totaal genegeerd.

‘Dank u dat u mij kunt ontvangen, Mr Jameson.’ Anne had, hoewel hij al sinds lang de zaakwaarnemer van de familie was, nooit reden gehad om zelf met hem te onderhandelen. Ze nam plaats en keek hem aan, vastbesloten een zelfverzekerde en beheerste indruk te maken. ‘Als u het goedvindt, moet ik om te beginnen vragen…’

Hij onderbrak haar meteen. ‘Een zekere Mr en Mrs Edward Austen van Godmersham Park, in Kent, zoeken een gouvernante voor hun oudste dochter.’ Mr Jameson leunde achterover in zijn indrukwekkende leren stoel en bekeek zijn even indrukwekkende buik. ‘Een van mijn collega’s, die banden heeft met de familie, heeft gevraagd of ik een passende kandidate kende.’

Dit onverwachte begin bracht Anne behoorlijk van haar à propos. Ze hadden vele dringende zaken te bespreken. Waarom vonden mannen het nodig iemands kostbare tijd te verdoen met pure kletspraat? En het hoefde geen betoog dat zich in haar kennissenkring géén eventuele gouvernante bevond.

Mr Jameson verlegde enkele papieren. ‘En u kunt onmiddellijk beginnen, wat het aanstaande probleem van uw huisvesting oplost.’

Ondanks de juliwarmte in het vertrek had Anne het ineens koud. ‘Meneer, ik begrijp u niet goed. Ik zoek geen betrekking. Bovendien hebben we een huis, waar we ons thuis voelen en waar we volmaakt tevreden zijn. Ik vrees dat u iets totaal verkeerd hebt begrepen. We zijn van plan om op deze voet door te gaan, dank u wel.’

‘En ik ben bang, mevrouw, dat die regeling niet langer mogelijk is.’ Hij bestudeerde het plafond en vermeed oogcontact met Anne. ‘Het huurcontract loopt aan het einde van het jaar af. Het huis moet ontruimd opgeleverd worden.’

Anne snakte naar adem.

‘Mr Jameson! Wat bedoelt u?’ Annes stem sloeg over; weg was haar zelfbeheersing. ‘Dit is een uitermate absurd idee waar ik het absoluut niet mee eens ben.’ Waren er financiële problemen waar ze zich nog niet van bewust was? Vast niet. Haar dierbare vader had de afgelopen jaren zo hard gewerkt dat hij bijna altijd afwezig was. ‘Misschien dat ik in de toekomst wel iets kleiners wil accepteren dat makkelijker te onderhouden is. Maar om zo, op deze ongepaste manier, het huis uit gejaagd te worden…’ Op een onpartijdige toehoorder zou Anne wellicht nogal geaffecteerd – eigenlijk zelfs hoogdravend overkomen. Tot haar verdediging moet gezegd worden dat ze was grootgebracht in de overtuiging een vrouw met zekere privileges te zijn en ze moest nog leren hoe ze zich als vrouw zonder diende te gedragen.

Ze haalde diep adem, hernam zich en deed een poging om het gesprek weer in de voorgenomen koers te sturen. ‘Ik ben hier vanochtend gekomen om te vragen of u iets van mijn vader vernomen hebt. Ik heb niets gehoord sinds de dag waarop mijn dierbare moeder begraven is en uiteraard maak ik me grote zorgen.’ Haar stem brak. ‘Ik vrees dat zijn brieven aan mij verloren zijn geraakt. En als zijn zaak in Brussel zijn terugkeer ophoudt, moet ik het vandaag over mijn jaarlijkse toelage hebben en hoe die het best te investeren.’

Mr Jameson stak zijn hand op en keek haar recht in het gezicht. ‘Ik spreek zoals mij is geïnstrueerd.’ De toon was nu streng. ‘U moet met Kerstmis het huis verlaten. Vanaf januari kunt u rekenen op een jaarlijkse toelage van vijfendertig pond.’

De verbijsterde stilte werd onderbroken door een geschreeuwd ‘Nee!’ achter uit het vertrek, gevolgd door Agnes’ gehuil.

Vijfendertig…’ De betekenis van dat onbeduidende bedrag brak haar weerstand. ‘Maar… moet ik soms geloven dat ik verstoten ben? Door mijn eigen vader? Mr Jameson!’ Zo stellig was ze overtuigd van haar vaders toewijding, dat ze moest lachen om het idee alleen al. ‘Wat voor spel speelt u? Ik kan u verzekeren dat Mr Sharp dit, zodra hij ervan hoort, zéér hoog zal opnemen. Ik waarschuw u: ik zal hem dit meteen schrijven.’

Maar Jameson meende het: hij trok beide borstelige wenkbrauwen op, stak zijn dikke onderlip naar voren. En op dat moment voelde Anne dat het schild van haar comfortabele leven in stukken brak en tot stof verpulverde. Ze zaten enkele minuten zonder iets te zeggen en toen schraapte Anne haar keel: ‘Maar ik heb toch op z’n minst wel recht op een verklaring? Ik begrijp absoluut niet wat de reden van een dergelijke verandering is…’ ‘Natuurlijk hebt u recht op een verklaring. Helaas heb ik niet de vrijheid u die te geven.’ Hij aarzelde en vervolgens streek hij met één mollige vinger langs de schuine rand van zijn bureau.

‘Mijn cliënt heeft mij verzocht u vriendelijk aan de alternatieve opties te herinneren die u in het verleden zo halsstarrig weigerde.’ Hij glimlachte en zag er meer uit als een reptiel dan een mens. ‘En ik ben trouwens… nog… nog steeds beschikbaar.’

‘Dat verbaast me niets.’ Het kwam achter uit het vertrek. Agnes had nooit de kunst van het sotto voce beheerst.

Jameson negeerde haar. ‘Ik zou graag opmerken dat ik niet geheel afherig ben van het idee dat…’ Hier zweeg hij, wierp een korte blik op de weerspannige chaperonne en begon opnieuw: ‘Hoewel u niet meer bent in wat we de bloei van uw leven kunnen noemen, ben ik toch bereid dat door de vingers te zien…’ Hij zweeg opnieuw en liet een natte kuch horen. ‘Misschien kunt u, Miss Sharp, overwegen om op uw eerdere…’

Hoe durfde hij? ‘Nee!’ Anne reageerde veel te heftig, maar ze was dan ook vreselijk getergd. ‘Neem me niet kwalijk…’ – ze sprak weer op normale toon – ‘maar daar kan geen sprake van zijn. Dan geef ik liever les.’

‘Dat is dan geregeld.’

En onmiddellijk had Anne spijt van haar woorden. Natuurlijk werd ze geen gouvernante! Het idee alleen al. Maar voor de allereerste keer in zijn leven snoof Annes mooie neus de scherpe gassen van echt gevaar op. Haar lichaam bleef roerloos stil, maar haar brein worstelde met de opties.

Ze zou gewoon… Maar… vijfendertig pond per annum! Wat kon ze doen zolang deze vreemde gemoedstoestand van haar vader voortduurde? Ze zou zich niet zo verlagen dat ze deze vreselijke Jameson om geld ging vragen. Ze kon niet haar dierbare vrienden tot last zijn… Maar er waren dingen, dat moest Anne toegeven, waaraan ze buitengewoon gehecht was: af en toe comfortabel transport, goed eten in haar maag; een veilig dak boven haar hoofd. O, wat een vernedering! Wat een vreselijke vernedering. Waarom zou haar dierbare papa haar zoveel leed berokkenen?

Maar nog kon ze niet aanvaarden dat ze te maken had met een echte ramp. Per slot van rekening was ze niet verstoten met niets. Het was zeker niet genoeg om een eigen huishouden te voeren, maar ze zou ook niet van honger omkomen. Het bedrag leek precies zo uitgekiend te zijn dat het haar behoedde voor verderf en tegelijk dwong een betrekking te nemen… Was dit een of andere strategie, of een test? Ja, het was vast en zeker een test om te zien wat ze waard was. En in dat geval zou Anne zich niet onbetuigd laten. En dus verkondigde ze op een nu zakelijke toon: ‘Ik ga akkoord.’

Agnes slaakte een zachte kreet.

‘Heel goed.’ Jameson keek tevreden. ‘Er zijn geen verdere onderhandelingen mogelijk. De heer in kwestie beschouwt zijn aanbod als uiterst genereus. En behalve de bezittingen van uw moeder zullen er geen andere voorzieningen zijn.’ Hij bracht de laatste wond met genoegen toe. ‘En tot slot wil ik graag dat u weet dat de vondst van de post geheel mijn werk is geweest. Mijn cliënt is daar niet bij betrokken geweest.’

‘En mag ik u eraan herinneren, meneer, dat ik alles ben wat rest van het gezin van mijn dierbare vader.’ Anne stond op. ‘Ik begrijp niet wat de oorzaak van deze bizarre situatie kan zijn, maar ik vertrouw erop dat het slechts tijdelijk zal blijken. Hij zal van gedachten veranderen, Mr Jameson. Dat moet wel. Want ik ben alles wat hij heeft.’

 

h o o f d s t u k  3

Op haar eerste ochtend op Godmersham Park besteedde Anne speciale zorg aan haar toilet: ze waste zich met gewone zeep – de geurige zou ongepast zijn; ze borstelde haar haar vijftig keer in plaats van de gewoonlijke honderd – het diende niet te glanzen – en stopte de weelderige bruine haardos weg onder een alledaags kapje. Haar katoenen jurk was dofgrijs, wat haar nooit goed stond. Eroverheen bond ze een wit schort en vervolgens bekeek ze zich in de spiegel.

Tot aan het moment dat ze ontdekte zelf gouvernante te worden had ze niet geweten welke kwaliteiten dat vereiste. Toen die teerling eenmaal geworpen was, zij hete tranen gestort en gedroogd en het bittere lot aanvaard had, hadden Agnes en zij het onderwerp haarfijn uitgeplozen. Anne was een vastberaden persoon, die niet gewend was te falen, en vastbesloten iets waarvoor ze besloten had zich in te zetten tot een goed einde te brengen. Hun grootste hulp bleken The Lady’s Magazine en aanverwante tijdschriften te zijn. Anne had die vrouwenbladen altijd gemeden en de voorkeur gegeven aan een politieke verhandeling of een roman die afleiding bracht. Ze was ervan uitgegaan dat ze triviaal waren, bedoeld als vermaak voor vrouwen die zich uitsluitend interesseerden voor huiselijke aangelegenheden en mannen. Maar dat was – kennelijk – ineens haar wereld. Alles wat ze nu wist had ze opgestoken van de regelmatige artikelen over het geven van thuisonderwijs.

Agnes en zij hadden die grondig bestudeerd en lijsten van vereisten opgesteld. Daartoe behoorden uiteraard goede manieren en een behoorlijke opleiding. Wat dat betreft voldeed Anne. Gelijk belang werd gehecht aan het voorkomen van de vrouw. Men wilde, zo leerden ze, een gouvernante met een onberispelijke, gedistingeerde attitude. Ook dat was geen uitdaging – Annes opvoeding was gericht op elegantie. Maar – en dit was wat Anne verontrustte – men diende altijd onopvallend te zijn. Ook weer niet zo lelijk dat het de kinderen zou afschrikken, dat zou betreurenswaardig zijn. Maar de waarschuwingen logen er niet om: een knappe vrouw onder iemands dak leidde tot allerlei soorten problemen. Mannen waren nooit veilig voor hen! Die zielige, kwetsbare wezens – dat wil zeggen, het manvolk – hadden geen andere keuze dan zich gedwee van het goede pad te laten afvoeren.

‘O, Anny!’ kermde Agnes. ‘Dat wordt niks, zo’n knappe verschijning als jij bent. Ze stuurt je meteen weg.’

Terwijl Anne nu naar zichzelf keek, vroeg ze zich af of die goede Agnes tevreden of ontsteld zou zijn met haar nieuwe, onopvallende uiterlijk. Door de recente beproevingen was ze veel dunner dan ze in gelukkiger tijden was. De jurk zat slecht en hing vormeloos om haar lichaam. Haar ogen stonden dof. Ze was te bleek. Annes trekken waren nog altijd gelijkmatig en goed geproportioneerd – betrekkelijk grote ogen, betrekkelijk kleine neus; lippen die vanzelf een mooie kleine boog vormden. Daar kon weinig aan gedaan worden. Maar er liepen wel nieuwe lijnen over haar voorhoofd en haar huid had niet langer die fluwelen zachtheid die vroeger zo bewonderd werd.

Natuurlijk was Annes leeftijd eerder in haar voordeel dan in haar nadeel. Het was bijna een wonder om te zien hoe je op de leeftijd van eenendertig jaar zo kon vervallen als je niet langer zorg aan jezelf besteedde – als een goed onderhouden tuin die meteen verwildert zodra hij maar even verwaarloosd wordt.

Niet voor niets werden ze de risicovolle jaren genoemd.

Ze bekeek haar gezicht van de ene kant en van de andere, draaide haar slanke lichaam linksom en rechtsom en bekeek zichzelf opnieuw. Haar voorbije schoonheid had haar niets dan problemen gegeven en ze betreurde het verlies niet. Ze was er zelfs blij om. Het spiegelbeeld was dat van een volmaakte kandidate. Het zou geen kind doen schreeuwen, geen volwassen mannenhoofd naar zijn ondergang verleiden. Met genoegen verklaarde ze zichzelf volledig onzichtbaar. Vol vertrouwen ging Anne de trap af.

Eenmaal in de hal wankelde dat vertrouwen. Achter welke van deze machtige deuren bevond zich de salon? Hoe moest ze dat weten? Ze kon er moeilijk een uitkiezen en openen: stel je voor dat ze de heer des huizes zou verstoren of iets te zien kreeg wat niet voor haar ogen bestemd was?

Uiteindelijk kwam er een vrouw, Mrs Salkeld, de huishoudster naar Anne aannam. Anne glimlachte, stelde zich voor en legde met een klein, bescheiden lachje haar probleem uit. De vrouw was even vriendelijk als de bedienden, oftewel helemaal niet vriendelijk. Er kwam geen glimlach terug – in feite, geen enkele gezichtsuitdrukking. De enige reactie kwam van de kat die aan Annes voeten snuffelde, zich tegen haar rok drukte en ten slotte met zijn haren overeind vijandig een hoge rug opzette.

Kennelijk tevreden dat de juiste toon was gezet gebaarde Mrs Salkeld naar de kamer die het dichtst bij de voordeur lag. Anne klopte en ging naar binnen. Het onderhoud begon.

‘En ik neem aan dat dit uw eerste post is, Miss Sharp? Mag ik u vragen waarom u nu een betrekking zoekt?’ Het was zondag en de ochtendjurk van Mrs Austen was stemmig bordeauxrood. ‘Ja, natuurlijk. Mijn moeder is afgelopen lente overleden.’ Mrs Austen hield haar hoofd schuin waaruit Anne opmaakte dat ze meer informatie wilde. ‘Tuberculose, helaas. Een vreselijke aandoening. Een aantal jaren had ze er goed mee kunnen leven en we hoopten dat ze zo zou doorgaan. Maar ineens ging het hard achteruit.’ Nog meer? Anne was altijd weer verbaasd hoezeer mensen door ziekte en dood gefascineerd werden, maar ze was niet van plan nog meer los te laten. ‘Het einde was, toen het zover was, genadig. En haar dood heeft een zekere verandering in mijn situatie gebracht.’

‘Dat spijt me. Mij is verteld dat uw achtergrond in alle opzichten onberispelijk is. Kerkelijke grondslag, mag ik aannemen?’

Anne was verbijsterd. Hoe kwam Mrs Austen op dat idee? Ze hadden in de buurt van een kerk gewoond, inderdaad; vanuit haar raam kon Anne de toren zien. Maar voor zover ze het zich kon herinneren, waren zij noch haar moeder er ooit naar binnen gegaan.

‘Mijn moeder was een buitengewone vrouw,’ zei ze vaag. ‘En uw vader?’

Dit was een overbodige vraag en Mrs Austen had zo verstandig moeten zijn deze niet te stellen, want achter iedere welopgevoede gouvernante is een afwezige man: of hij is dood, of wreed, of gewoonweg onverantwoordelijk. Als er geen mannen waren die hun plichten verzuimden, dan zouden er geen vrouwen zijn om welopgevoede dochters les te geven.

De blik van Mrs Austen ontwijkend sprak Anne met gebogen hoofd. ‘Ik vrees dat ik hem nooit echt heb gekend.’ En met het uitspreken van die woorden drong het tot haar door dat ze niet geheel onwaar waren.

‘Juist.’ Annes treurige situatie leek Mrs Austen gerust te stellen. De ideale gouvernante heeft zo weinig mogelijk banden. ‘Dan nu ter zake. Allereerst moet ik zeggen dat ik onderwijs voor al mijn kinderen belangrijk vind, voor de jongens én de meisjes. Al mijn zonen gaan, of gaan binnenkort, naar school, dus Fanny zal uw enige pupil zijn.’

Het was wat Anne al had vermoed. Ze haalde diep adem. ‘Sta mij toe, mevrouw, te bevestigen dat ik mij van mijn taak zal kwijten.’ Dit leek Mrs Austen te bevallen. ‘Ik kan u verzekeren dat, ook al had ik niet verwacht mij in deze positie te bevinden, en het lot in zekere zin voor mij heeft beslist, ik het idee alleszins toejuich. Ik zou zelfs willen zeggen: dat ik het met hart en ziel omarm.’

Misschien was die laatste krachtige uitdrukking ietwat misplaatst binnen de context van het onderhoud. En Mrs Austen keek inderdaad bedenkelijk. Maar Anne nam haar woorden niet terug. Ze was nu eenmaal iemand met een temperamentvol karakter. Ze had intense gevoelens; als ze liefhad, was dat onvoorwaardelijke liefde. Dat had haar al eens problemen en verdriet bezorgd. Ze accepteerde volledig dat dat op een dag haar ondergang kon betekenen. Maar ze zou het niet veranderen, begreep niet waarom iemand in deze wereld zou leven zonder blijdschap of verdriet of echte gevoelens. In Annes optiek was ongevoeligheid iets voor het graf.

‘Ik zie nu dat onderwijs geven van alle potentiële perspectieven verreweg de interessantste is. En zoals ik gisteravond Fanny leerde kennen, krijg ik te maken met een helder, levendig verstand. Om een jonge geest te instrueren, die te ontwikkelen en zich te laten ontplooien! Is er een groter voorrecht…’ Ze zweeg; ze was te ver gegaan. De vrouw des huizes leek nu zeer ontsteld. ‘Miss Sharp!’ Met hoog opgetrokken wenkbrauwen glimlachte Mrs Austen stijfjes en koel. ‘U bent hier niet om van mijn dochter een blauwkous te maken.’

‘O, nee, natuurlijk niet…’ Alhoewel Anne niets mooiers kon bedenken.

‘Enige kennis om een goed gesprek te kunnen voeren… Voldoende Frans… Ik neem aan dat uw Frans goed is? Nu, dat is belangrijk. Fanny moet intellectueel zo ontwikkeld worden dat ze kan meepraten over elk onderwerp dat ter sprake zou kunnen komen als ze zich in gezelschap bevindt. En in de toekomst moet ze vol zelfvertrouwen toezien op de opvoeding van haar eigen gezin. Gevoel voor muziek zou aangenaam zijn… En onderricht in etiquette, goede manieren en de normale danslessen zullen haar de finishing touch geven. Want’ – nu lachte Mrs Austen liefjes – ‘per slot van rekening wil geen man een professor.’

‘Maar…’ Anne wilde vragen hoe gedegen onderwijs Fanny’s toekomst nadelig kon beïnvloeden. En als het leven niet verliep als voorzien? Dan zou Fanny zoveel als haar brein het toeliet op eigen kompas moeten kunnen koersen.

Maar in plaats daarvan hield Anne zich in. ‘Uiteraard begrijp ik heel goed wat er verwacht wordt.’

Het gesprek ging over naar de triviale details. Anne zou vijfendertig pond – weer dat getal! Dat was kennelijk wat ze waard werd gevonden – per annum ontvangen. Haar eten was inclusief, haar wasgoed niet – dat moest ze zelf regelen met de wasvrouw. De materiaalkosten voor de lessen kwamen voor rekening van de familie. Inkt, papier, boeken enzovoort voor persoonlijk gebruik moest Anne uit eigen zak betalen. Alle maaltijden zouden in het leslokaal genuttigd worden, hoewel ze bij sommige gelegenheden misschíen werd uitgenodigd zich beneden bij de familie te voegen. Die gelegenheden waren waarschijnlijk niet frequent. De lessen zouden de volgende ochtend aanvangen. Anne glimlachte dat ze het had begrepen en maakte aanstalten om op te staan, maar Mrs Austen was nog niet klaar.

Anne werd ook geacht om alle dagen van de week beschikbaar te zijn om op de jongens en de baby’s te passen wanneer dat nodig was. Ze had geen vaste vrije tijd, maar als het huishouden haar niet nodig had, kon ze vrijelijk gebruikmaken van zowel het landgoed als de zolderverdieping. Mrs Austen hoopte van harte dat Anne altijd goedgehumeurd zou zijn. En vervolgens eindigde ze: ‘Miss Sharp, u bent vast en zeker vandaag nog moe van de reis, dus we verwachten niet dat u met ons meegaat naar de kerk. U kunt uw gebeden op uw kamer zeggen en daarna zal Fanny u het park laten zien.’

Toen stond Mrs Austen glimlachend op en deed Anne hetzelfde. Beiden waren gelijkelijk opgelucht dat dit achter de rug was. Voor Anne was het de eerste keer dat ze zoiets meemaakte en dus ervoer ze het als penibel, maar dat gold, had ze het gevoel, evenzeer voor haar werkgeefster. Want hoe vaak je dat ook doet – hoe goed je je er ook op hebt voorbereid – met personeel onderhandelen is altijd een ongemakkelijke aangelegenheid.

‘Dan, Miss Sharp, rest me alleen nog te zeggen dat ik hoop dat u het naar uw zin zult hebben bij ons.’ Dat had genoeg moeten zijn, maar Mrs Austen was au fond een heel vriendelijke vrouw en haar aangeboren goedheid kon niet anders dan zich manifesteren, ook al had ze grote moeite gedaan die te onderdrukken: ‘U moet zich beschouwen als deel van ons gezin.’

 

Godmersham Park

Hornby schetst een prachtig portret van de familie Austen in Godmersham Park en de liefdes en problemen van een jonge vrouw in de 19de eeuw.

Op 21 januari 1804, een ijskoude avond, arriveert Anne Sharp om halfzeven op de trappen van het landhuis Godmersham Park. Hoewel ze een verwende en stadse opvoeding heeft genoten, heeft ze geen andere keuze dan haar diensten aan te bieden als gouvernante van de jonge Fanny Austen.
Ze maakt daarna deel uit van de familie boven, maar ook van de vele bedienden beneden in het huis, terwijl ze steeds weer moet bewijzen dat ze ... lees meer de ideale docent is voor het meisje. Ze geniet van de uitjes en de feesten, valt voor de charmes van oom Henry, en bouwt een langdurige en warme vriendschap op met tante Jane.
Maar hoelang houdt Anne Sharp haar façade vol: wanneer zal ze moeten laten zien wie ze echt is?

€ 24,99

Miss Austen

Drieëntwintig jaar na de dood van haar beroemde zus keert Cassandra Austen terug naar het dorp Kintbury, waar de familie Fowles woont, al generaties lang vrienden van de familie Austen. Cassandra weet dat ergens in de oude pastorie een verzameling brieven moet liggen die een geheim bevatten dat nooit aan het licht mag komen. Terwijl ze herinneringen ophaalt aan haar leven met Jane, haar briljante maar ook ingewikkelde zus, moet ze een moeilijke beslissing nemen: Janes reputatie beschermen en de brieven verbranden of de geschiedenis haar beloop laten hebben? Geïnspireerd door de vraag waarom er in de nalatenschap van Jane ... lees meer Austen zo weinig van haar correspondentie is teruggevonden, schreef Gill Hornby een origineel en hartverwarmend boek over de vriendschap tussen twee zussen.

€ 15,00

Gill Hornby

Gill Hornby is de auteur van verschillende romans, waaronder het bijzondere Miss Austen, over Cassandra Austen, de zus van Jane. Ze woont met haar man Robert Harris in Kintbury, in de parochie waar Jane Austen ooit regelmatig op bezoek kwam. Auteursfoto (c) Gavin Smith