In De Damiaanhoeve beschrijft Chris de Stoop op aangrijpende manier de context en weerslag van wat ‘de hoevemoord’ wordt genoemd. Een waargebeurd verhaal over schuld en onschuld, schijn en zijn, waan en waarheid.

Lees hieronder al een eerste fragment.

De Damiaanhoeve

Daar waar Nederland op zijn smalst is en België op zijn breedst, aan de oevers van de Maas, daar ligt de eeuwenoude Damiaanhoeve als een eiland in de winterbedding. Maar de baggermolen die het hele gebied moet ontgrinden komt altijd maar dichterbij. Als alle grind eruit is, wordt het natuur- en overstromingsgebied.
Wanneer Bert, de laatste bewoner van de uiterwaarden, op een zomeravond thuiskomt, brandt de hoeve af en sleept hij zijn zieltogende vrouw naar buiten. Uit de autopsie blijkt dat de erg geliefde en geëngageerde Gerty gruwelijk vermoord is. De verwoeste Damiaanhoeve krijgt wat later ook nog de'waterbom’ over zich heen. ... lees meer En nog wil Bert niet wijken.
Chris de Stoop beschrijft op aangrijpende manier de context en weerslag van wat 'de hoevemoord’ wordt genoemd. Een waargebeurd verhaal over schuld en onschuld, schijn en zijn, waan en waarheid.

€ 23,99

Leesfragment

Daar waar Nederland op zijn smalst is en België op zijn breedst, aan de oevers van de Maas, daar regent het al weken achtereen, onophoudelijk, dag en nacht. Hevige slagregen die loodrecht naar beneden slaat. Water dat krankzinnig kolkt en raast en straks misschien weer het land inneemt en dood en verderf brengt. En blubber, veel blubber. Maar hij klaagt niet, wil niet klagen, nooit.

Daar gaat het hem niet om. Het gaat erom dat het hele verzopen landschap, ondanks alle kommer en kwel, hij weet niet hoe het komt, hem ook in vervoering kan brengen, zo is het altijd geweest. Je mag het eigenlijk niet luidop zeggen, maar hij, Bert Bohnen, de laatste bewoner van de uiterwaarden, vindt overstromingen iets grandioos hebben. Alsof de Amazone zo onder het raam van zijn Damiaanhoeve stroomt. Alsof het water door zijn eigen aders loopt.

Wanneer Bert mij wat later zijn verhaal in geuren en kleuren zal vertellen, zal ik gefascineerd luisteren, maar toch ook, ik kan het niet helpen, enkele keren denken: kan deze gepassioneerde man een moordenaar zijn? Nee, hij staat bekend als een degelijke, betrouwbare man, en zo heb ik hem jaren geleden tijdens een eerdere overstroming ook leren kennen. Maar zijn historie zal me nu angstige gedachten en slapeloze nachten bezorgen.

Ogenblikkelijk zal ik tijdens dat gesprek met Bert weten dat dit het meest frustrerende verhaal wordt waar ik ooit aan ben begonnen, en toch zal ik eraan beginnen. Is dat wat men in moordzaken weleens onweerstaanbare drang noemt? Is het de naïeve gedachte dat de ontknoping zich als vanzelf zal aandienen? Het is het verhaal van de Damiaanhoeve dat me zo aanspreekt, en ook verontrust, met al zijn epische en dramatische kanten. Ik zal luisteren en blijven luisteren.

Die donderdagochtend, 15 juli 2021, enkele maanden voor ons eerste gesprek, controleert Bert, een struise zestiger, op zijn laptop de waterstanden. Het meetstation in Chooz aan de Franse grens geeft achthonderd kubieke meter per seconde aan, en voor een echte overstroming moet het toch al minstens vijftienhonderd zijn. Hij maakt zich geen zorgen, hij kan de Maas wel de baas. Zijn dicht bij de oever gebouwde Damiaanhoeve wordt beschermd door een twee meter hoge ringdijk, die hij met eigen handen heeft aangelegd na de kerstvloed van 1993.

De rivier maakt hier een bocht van bijna honderdtachtig graden, en het schiereiland in die meander wordt vanouds de Elerweerd genoemd. Vele tientallen blokvormige, langgerekte percelen tot aan de winterdijk. Ettelijke boeren bewerken er de malse, vruchtbare leemgrond, maar slechts twee boerderijen zijn in de winterbedding zelf gebouwd. Aan de noordelijke rand de Damiaan, zoals men hier sinds mensenheugenis zegt, en hoeve de Krauw aan de zuidelijke rand van de Elerweerd. In de Krauw, in vogelvlucht slechts vijfhonderd meter verder, is Bert opgegroeid.

Het zijn twee langgevelhoeves, met huis en schuur in elkaars verlengde onder hetzelfde dak, die allebei vroeger ook dienden als schippersherberg voor trekschuiten. De Damiaanhoeve, met z’n fraaie façade naar de rivier gekeerd, was altijd het mooiste pand, maar is drie jaar geleden uitgebrand. Tussen de smalle beluikte ramen en massieve, omlijste deuren zijn nu nog roetsporen te zien. Altijd als Bert hier komt denkt hij aan de Damiaan in brand, denkt hij aan zijn vrouw Gerty in de brand. Maar hij was bij haar, dat is de gedachte waar hij zich lang aan vastgeklampt heeft, hij was bij haar geweest.

Gisteren kwam hij hier ook met zijn vriend Alain, een joviale aannemer met wie hij de Damiaanhoeve aan het heropbouwen is. Bert, normaal een nogal stugge man, kan met Alain goed praten, zelfs over Gerty. Ze zaten koffie te drinken en sigaretten te roken in het ‘huiske van Elke’, een tot studio omgebouwde stal tegen de achtergevel, waar zijn oudste dochter Elke vroeger een tijdje had gehokt, en na haar ook nog zijn jongste, Linde. Buiten regende het dat het goot. De halfhoge mais achter de hoeve lag schuin door de hevige wind.

‘Als ’t niet stopt, overstroomt de Maas straks nog,’ zei Bert lachend.

‘Dat kan toch niet midden in de zomer,’ zei Alain.

‘Toch wel, ik heb het één keer meegemaakt, op 21 juli 1980.’

Hij kan nu nog de koeien op de dijk zien staan loeien, de boeren moesten de beesten in allerijl weghalen. Die dag was zijn ouderlijke hoeve volledig afgezonderd en had hij nog vlug Gerty met het bootje opgepikt. Ze zou op de Krauw blijven slapen en wakker worden met het klotsende water tegen de gevel. Het was een inwijding, ze moest wennen aan het leven in de uiterwaarden. Ze hadden net de Damiaanhoeve gekocht en waren al getrouwd voor de wet maar nog niet voor de kerk, zodat ze van hun stijfkatholieke ouders nog niet samen mochten slapen, laat staan samen mochten wonen. Gerty, die in de meisjeskamer sliep, vond het spannend en zag het hier helemaal zitten. Het water kwam tot in de achterkeuken maar de rest van het huis bleef droog.

‘Ik zou je zelfs naar Congo volgen, dus ook naar de Damiaan,’ zei ze. ‘Ik heb maar één voorwaarde, dat weet je. Dat er een echte weg komt in plaats van dat smalle pad.’

Op de Damiaanhoeve klettert nu een gordijn van regen tegen de grote schuurpoort, waardoor vroeger volgeladen hooiwagens naar binnen reden. Hij belt Maaswachter Erik. Die zegt hem dat hij het ook niet snapt maar ‘dat de Hollanders wel drieduizend kuub voorspellen’. Bert schrikt: ‘Allez, dat kan toch niet?’ Dan zou al dat water niet uit Frankrijk maar uit de Ardennen in Wallonië moeten komen. Het weerbericht spreekt over een hardnekkige regenzone die daar maar heen en weer blijft schuiven.

Hij belt z’n zoon Daan, die al weet dat er hoogwater op komst is en zegt dat hij zo snel mogelijk naar Maaseik komt – omdat hij wil helpen én omdat hij zoiets niet wil missen. Ook al moet hij zijn Spaanse vrouw Teresa hoogzwanger achterlaten, thuis in Brussel. De Damiaanhoeve ligt op een kilometer van Heppeneert, een gehucht van Maaseik. Niet meer dan een boerengat van amper honderdvijftig inwoners, maar met één bekende bezienswaardigheid: het ‘wonderbeeldeke’ van Onze-Lieve-Vrouw- van-Rust, dat na een overstroming van de Maas eeuwen geleden is aangespoeld. Heppeneert is nu het belangrijkste bedevaartsoord in Belgisch- en Nederlands-Limburg, met Bert als een van de drijvende krachten.

Op Daan heeft hij altijd kunnen rekenen. Daan die drie jaar geleden zijn werk in Spanje in de steek liet en met Teresa naar België verhuisde om zijn vader na de fatale brand bij te staan.

De stamhouder moet Daan zijn. ‘Daan van de Damiaan’.

In afwachting van zijn komst trommelt Bert een paar vrienden op om alvast de oprit aan de voorkant van de Damiaanhoeve dicht te maken met schotbalken. Ze zijn al jaren niet meer gebruikt en moeten ergens onder een zeil uit gehaald worden. Maar het lukt nog om ze goed tussen de gebetonneerde sponningen in de ringdijk te plaatsen en met trekankers vast te zetten. Het is zwaar werk en iedereen raakt doorweekt. De mannen moeten tussendoor stoppen en hun kleren laten drogen bij het zwarte gietijzeren kacheltje, dat Bert speciaal heeft aangemaakt, ook al is het hartje zomer.

Binnen de wal blijft het erf droog, maar in de uiterwaarden begint steeds meer water te komen. Zo te zien bereikt de Maas een niveau dat ze de laatste tien jaar niet meer gehad heeft. Er komen al berichten om het vee uit de weiden te halen. En de brandweer van Maaseik brengt wat later twee dompelpompen, die Bert gisteren al is gaan vragen. Dat stelt hem weer enigszins gerust. Maar de kiezelweg naar Heppeneert is nu snel onder aan het lopen, zeggen de brandweermannen. De weg waar Gerty om gevraagd had voor ze hier kon komen wonen en die Bert toen heeft aangelegd.

Bijna achthonderd meter slingert het weggetje, afgezoomd met knotwilgen en notenbomen, tussen akkers en weilanden, tot aan het jaagpad aan de rivier, waar de Damiaanhoeve staat.

Over die weg komt Daan in lieslaarzen en met een reddingsvest aangeplonsd. Hij kan er hier en daar maar met moeite door waden, want er staat al een sterke stroming, zegt hij.

’s Namiddags werkt Bert met Daan door, ze zetten de dompelpompen in de schuur en in de kruipkelder, ze sjorren vast wat los zit, en het platte bootje, dat hij speciaal voor overstromingen heeft liggen, wordt op het water gelegd. De buitenboordmotor erop en starten maar. Even gaat het goed maar dan is er geen koeling meer en valt de motor uit.

Bert belt John, zijn overbuur die aan de Nederlandse kant van de Maas woont, recht tegenover de Damiaanhoeve, in Visserweert. Een dorpje van een goed dozijn huizen, achter de dijk tegen elkaar geschurkt als drenkelingen op een vlot. Er is kerk noch kroeg. Een rare kwibus, John, die vroeger regelmatig de Maas overstak om bij Bert koffie te komen drinken. Oké, hij zal via de brug in Maaseik een reservemotor naar Heppeneert brengen.

Om de motor op te halen moeten ze de boot voortslepen door het water boven het weggetje naar de winterdijk, waar John zal wachten. Bert aan het roer op de achtersteven, en door het water ploeterend Daan, die de boot aan een touw vasthoudt zoals een hond aan een leiband. Onderweg ziet Bert jonge patrijzen verkleumd in een ondergelopen grasbosje zitten, zelfs de oude vliegen niet meer op. Eén paar heeft acht kuikens en een ander dertien. Hij is hier vaak gestopt om ze niet dood te rijden op de weg en nu ligt de hele patrijzenfamilie hopeloos te vechten tegen het water.

Het maakt hem even week vanbinnen. Het huis waar hij van houdt zoals je van een vrouw houdt, de rivier, de uiterwaarden, het heelal, zijn zoon en hij. Een moment van samenvallen. Een gevoel van voorzienigheid.

De reservemotor van John is er eentje van vijf pk, een pruttelende koffiemolen, maar hij is goed genoeg om terug te varen. Adembenemend vindt Bert nu het uitzicht vanaf de dijk. Dat hele massief van water dat suist en sprankelt. De Maas, normaal zestig meter breed, zal hier straks ruim een kilometer meten. En het blijft maar regenen, alsof het nooit meer zal ophouden.

Terug op de Damiaanhoeve stromen de onheilspellende berichten binnen op de laptop en smartphone. Eigenaardig genoeg kan Bert de meetstations langs de zijrivieren van de Maas in de Ardennen, zoals de Vesder en de Ourthe, niet meer raadplegen. Hier en daar ziet hij code oranje en zelfs code rood. Hij kan het niet geloven, maar de onzekerheid groeit. Hij steekt de ene na de andere sigaret op.

‘De alarmdrempels zijn overschreden. Ze voorspellen nu al drieduizend zevenhonderd kuub, een record voor de Maas.’

Ze lopen door de zompigheid en verplaatsen een pomp naar de siervijver, die het water over de wal spuit. De andere pomp heeft het moeilijker in de kruipkelder, waar het water binnenloopt door gaten voor buizen en leidingen en maar blijft stijgen. Op het erf komt kwelwater uit de grond omhoog en staan hopen oude vloertegels en dakpannen al in het vuile sop.

Het loopt tegen de avond wanneer ze ook de laatste toegang in de ringdijk, achter de Damiaanhoeve, proberen dicht te maken. De rivier komt immers niet alleen voor het huis over de oever de winterbedding in, maar stroomt nu ook volop door een oude Maasgeul achter de hoeve langs, zoals zo vaak is gebeurd. Het is hard zwoegen om drie schotbalken in de dijk te krijgen. Drijfnat, wankelend, opboksend tegen regen en wind, tot ze bijna omvallen van vermoeidheid.

’s Avonds krijgen de inwoners rond de kerk van Heppeneert bericht om te evacueren. In Maaseik, een historisch stadje met een rijke geschiedenis, beslist de crisiscel zelfs om eeuwenoude schatten en documenten uit het stadsarchief weg te halen. Elke, die na haar huwelijk in een nieuwbouwhuis naast het bedevaartpark is gaan wonen, brengt zo veel mogelijk spullen naar boven en besluit met haar gezinnetje bij tante Mieke in Kinrooi te gaan logeren. ‘Wij vertrekken, gaan jullie ook maar weg,’ zegt ze aan de telefoon tegen Bert. ‘God, ik kan me niet inbeelden dat het zo erg is.’

Maar het is zo erg. Het leger wordt ingeschakeld om de dijkmuur van Heppeneert te verhogen en te versterken met zandzakjes en bigbags. Het spuit op sommige plaatsen al door de muur, zo groot is de druk.

Het wassende water is duidelijk aan de winnende hand en Bert en Daan beslissen om wat meubels, proviand en de koffiezetmachine uit het ‘huiske van Elke’, waar het water door de oude vloer begint op te borrelen, naar boven te brengen in de Damiaanhoeve. Ze proberen ook nog de vaatwasser te verhuizen, maar dat lukt niet. Wanneer een van de pompen uitvalt moeten ze zich lang afsloven om die te herstellen.

Terwijl ze daarmee bezig zijn, zien ze tegen halftien een helikopter boven hun hoofd hangen. Bert krijgt telefoon. Of ze opgehaald moeten worden? Nee, in geen geval, roept hij boos, ze zullen zich verdomme wel redden. Hij is een boze man geworden, vroeger sporadisch, nu meestal.

Daan vertelt hoe hij als peuter na de overstroming in december 1993 uit zijn bedje werd gehaald door zijn vader, hoe zijn speelgoed en de kerstboom door de woonkamer dreven, hoe hij aan een kabel omhooggetrokken werd door een helikopter die het hele gezin wegbracht, op Bert na. Die wilde niet mee, natuurlijk niet.

Toen lag de aarden wal er nog niet om de Damiaanhoeve te behoeden. Wanneer Bert nu over de ringdijk kijkt, ziet hij pletrollen van water die opstuwen in het halfduister en van alle kanten op hen afkomen. De oerkracht van Moeder Maas, dat moet je hier in de uiterwaarden meegemaakt hebben, dat is iets wat bijna niemand beter kan aanvoelen dan hij. Zijn Damiaanhoeve, het was al een tijdje geleden, is nu weer eiland geworden, afgesneden van de buitenwereld.

Hij kan in de verte de donkere contouren van de Krauw zien, die leegstaat en binnen enkele maanden wordt afgebroken. Toen hij daar kind was ging het gerucht al dat er schier onuitputtelijke grindlagen onder de weiden zaten, maar hij had nog dat rotsvaste geloof dat de Elerweerd altijd zou blijven zoals hij was. Maar de boeren die hier de twee meter leem boven het grind bewerken moeten nu weg. Achter de Krauw zie je de immense grindinstallaties opdoemen voor Project Elerweerd, het grootste grindproject in België. En dezelfde grindbergen zie je aan de overkant van de Maas, waar het epicentrum van het Grensmaasproject ligt, het grootste rivierproject in Nederland. De door de werken verbrede en verdiepte Maasbedding moet daarna, op beide oevers, één groot, grensoverschrijdend natuurgebied worden.

Zomaar de grond uitgraven. Eeuwig zonde. God heeft die keien daar niet voor niets gelegd.

Moe en uitgeput als ze zijn beklimmen ze de krakkemikkige houten trap in de hal en laten zich neerploffen op een sofa onder een dakraam, tussen de eiken spanten en bakstenen muren. De lege, kale zolder is groot als een kerk. Daan, die hier voor de brand een mooie kamer had, zoekt het laatste nieuws op zijn laptop. Nu pas begint de omvang van de waterramp tot hen door te dringen. Al tientallen doden en honderden vermisten in Wallonië en Duitsland. Veel slachtoffers in het stadje Pepinster langs de Vesder, waar huizen en bruggen instorten. Een zomerse zondvloed die bomen, olietanks, ijskasten, auto’s, caravans en God weet wat nog allemaal met zich meevoert. Het gevolg van wat nu een ‘waterbom’ wordt genoemd. Alleen het woord al. Een bom is allesverwoestend.

In de Ardennen, de Eifel en Zuid-Limburg viel op veel plekken meer regen in twee dagen dan anders in twee maanden, tot zelfs tweehonderdzeventig liter per vierkante meter. En het tsunami-effect wordt nog versterkt door het openzetten van een stuwmeer bij Eupen dat men veel verder dan normaal heeft laten vollopen. Miljarden liters gutsen naar beneden.

‘Het is maar goed dat Gerty dit niet meer hoeft mee te maken,’ zegt Bert op de schemerige, rokerige zolder.

Hoe het met hem gaat, vraagt Daan. Bert haalt zijn schouders op, gebaart dat het hem niet uitmaakt, hij leeft van dag tot dag.

Het is de eerste nacht. De eerste keer dat hij op de Damiaanhoeve overnacht sinds de brand van drie jaar geleden. De buitenkant van het huis is hersteld, en goddank is het dak al dicht, maar binnen is het nog in de ruwbouwfase. In de woonkamer dezelfde opgebroken chaos als toen hij vorig jaar naar de gevangenis moest en de werken stopten. Niets is wat het was toen zij er nog was. En het bestaat niet dat het huis zonder haar nog ooit hetzelfde zal worden.

Slapen lukt nauwelijks, hooguit enkele uren met tussenpozen, ook omdat ze bezorgd zijn dat de stroom uitvalt en de pompen niet meer draaien. Om hen heen het kraken van het oude huis, de wind in de schoorsteen, en dat typische zware ruisen van de rusteloze rivier, zoals aan de kust bij hevige golfslag. Boven het dakraam het pisgele licht van de maan.

Bij het eerste ochtendgloren schieten ze wakker. Er is geen stroom meer, de pompen zijn stilgevallen. De woonkamer beneden loopt vol als een lekke boot. In de schuur staat een halve meter water, en in het ‘huiske’ rijst het al tot aan het blad van de tafel. Achteraan loopt het gewoon over de schotbalken. De rode grasmaaier is onder water verdwenen. Alles vloeit.

Onze-Lieve-Vrouw-van-Rust, sta ons bij, verdomme nog aan toe, denkt hij.

Ze moeten met het bootje naar de elektriciteitskast, die naast de houtstapel aan de weg staat. Daar komt het water al anderhalve meter hoog. Daan slaagt erin het probleem op te lossen en de pompen weer op gang te krijgen.

De ochtend is van een diepe stilte en puurheid. Het regent noch waait meer. Het is vreemd windstil, geen takje beweegt nog, de watervlakte ligt er als een spiegel bij, en dan wijken de wolken boven de grindbergen aan de rivier, en dan breekt de zon door in het oosten, eerst een flauw licht in de nevel, dan fel en verblindend, met de Damiaanhoeve dampend in het midden van de door het water weerkaatste stralenkrans.

In een laatste verzetsdaad, tegen beter weten in, waden ze nog een keer om de schuur heen om een vierde schotbalk met grote moeite in de achterste doorgang in de ringdijk te wrikken. Maar ondanks al hun inspanningen zit de balk schots en scheef en blijft het water erover komen.

Intussen staat er al zoveel water binnendijks dat het geen zin meer heeft. De rivier overstroomt het hele erf van de Damiaanhoeve. Overstroomt de grindgroeves verderop. Overstroomt de uiterwaarden tot aan de Pastoorsdijk.

‘Pa, ’t gaat niet meer,’ zegt Daan. ‘We moeten weg.’

‘Nee, we gaan door.’

‘We zijn de controle kwijt. Stoppen, pa.’

Pas om tien uur geeft hij het op, geeft hij zich over. Bert voelt de zwaarte, die hem al zo lang terneerdrukt, meteen nog veel harder op hem wegen. Mea culpa, hij is de Maas niet meer meester, zoals hij had gedacht, hij is blind geweest voor wat op hen afkwam, hij heeft te veel naar de waterstanden van Frankrijk gekeken en te weinig naar die in Wallonië. De meetstations langs de Vesder en Ourthe waren blijkbaar ook door het watergeweld uitgevallen. En vanuit Wallonië is een hoogwatergolf al binnen een halve dag bij de Damiaan.

Het water is nog nooit zo snel gekomen en nooit zo hoog. Op de arduinen paal in de voortuin, waarin de peilmerken van de historische overstromingen zijn gebeiteld, wordt niet alleen het hoogste peil ruim overschreden, de paal zelf is helemaal kopje-onder gegaan. Vandaag is weer zo’n historische dag die de Damiaan zich nog lang zal heugen.

Ze varen om de hoeve heen, tussen de wirwar van verdronken bomen en struiken, en kiezen de kortste weg naar Heppeneert, boven de weiden en maisakkers, een verpletterende kilometer tot aan de kop van de dijk, waar twee lagen zandzakjes op de dijkmuur nog maar net de stroom kunnen tegenhouden. Nog een paar centimeter meer en Heppeneert en heel Maaseik dreigen onder te lopen.

Onafwendbaar komt bij Bert de gedachte weer bovendrijven dat het misschien niet houdbaar is, dat je hier niet kunt blijven wonen, dat de Damiaanhoeve verloren zal gaan, dat alles en iedereen hem weg wil.

Lees verder in:

De Damiaanhoeve

Daar waar Nederland op zijn smalst is en België op zijn breedst, aan de oevers van de Maas, daar ligt de eeuwenoude Damiaanhoeve als een eiland in de winterbedding. Maar de baggermolen die het hele gebied moet ontgrinden komt altijd maar dichterbij. Als alle grind eruit is, wordt het natuur- en overstromingsgebied.
Wanneer Bert, de laatste bewoner van de uiterwaarden, op een zomeravond thuiskomt, brandt de hoeve af en sleept hij zijn zieltogende vrouw naar buiten. Uit de autopsie blijkt dat de erg geliefde en geëngageerde Gerty gruwelijk vermoord is. De verwoeste Damiaanhoeve krijgt wat later ook nog de'waterbom’ over zich heen. ... lees meer En nog wil Bert niet wijken.
Chris de Stoop beschrijft op aangrijpende manier de context en weerslag van wat 'de hoevemoord’ wordt genoemd. Een waargebeurd verhaal over schuld en onschuld, schijn en zijn, waan en waarheid.

€ 23,99