Een levendige ontdekkingsreis door het land en universum van een wereldberoemde schrijver.

Colombia: exotisch, mythisch, woest aantrekkelijk en heerlijk onbetreden. Peter Daerden reisde duizenden kilometers door het land en verzamelde er even onwaarschijnlijke als onweerstaanbare verhalen. De laatste Buendía brengt geen goedkope clichés, maar vertelt over een Belgische paleizenbouwer in Medellín, decadente bananengekte in de kuststreek, de raadselachtige reizen van Leopold III en prins Bernhard, schoenpoetsers die Proust citeren en de Bogotaanse midlifecrisis van William Burroughs.

Tegelijk werpt dit boek een licht op een onbekend en kleurrijk facet van het Belgische migratieverleden: hoe de Colombiaanse elite tussen de twee wereldoorlogen in de ban raakte van de lokroep van Brussel. Een fascinerende geschiedenis die Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez verwerkte in Honderd jaar eenzaamheid.

Bestel hier al een exemplaar!

De laatste Buendia

Een levendige ontdekkingsreis door het land en het universum van een wereldberoemde schrijver.   Colombia: exotisch, mythisch, woest aantrekkelijk en heerlijk onbetreden. Peter Daerden reisde duizenden kilometers door het land en verzamelde er even onwaarschijnlijke als onweerstaanbare verhalen. De laatste Buendía brengt geen goedkope clichés, maar vertelt over een Belgische paleizenbouwer in Medellín, decadente bananengekte in de kuststreek, de raadselachtige reizen van Leopold III en prins Bernhard, schoenpoetsers die Proust citeren en de Bogotaanse midlifecrisis van William Burroughs.   Tegelijk werpt dit boek een licht op een onbekend en kleurrijk facet van het Belgische migratieverleden: hoe de Colombiaanse elite tussen ... lees meer de twee wereldoorlogen in de ban raakte van de lokroep van Brussel. Een fascinerende geschiedenis die Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez verwerkte in Honderd jaar eenzaamheid.

€ 24,99

Lees hier alvast de eerste pagina’s

Strak in het pak, opgeblonken schoenen, het haar netjes in een scheiding. Wanneer het middaguur nadert, overspoelen ze de straten, bevolken ze de restaurants van het levendige centrum. Bogotá lijkt op die momenten een stad van en voor kantoorklerken. Het vestimentaire beeld in de stad is opvallend grijs, en het weer zal weinig meewerken om dit ook maar enigszins te nuanceren. De Bogotaanse hemel is een plagerig deken dat, net wanneer de wandelaar zich hoopvol in prille zonneschijn gaat vermeien, een luie motregen laat neerdalen. Een weerkundig perpetuum mobile dat de stad bij velen ongeliefd maakt.

Laat je niet onmiddellijk ontmoedigen door de weergoden. Dit is geen plaats om vast te klampen aan eerste indrukken. In die dagelijkse paso doble van regen en zonneschijn, van opklaren en verduisteren, krijgen de gevels, straten, koepels hier van uur tot uur een ander gezicht. Je kan tientallen keren door het historische centrum dwalen en steeds een ander en nieuwgeboren Bogotá ontdekken.

Dat centrum, La Candelaria, ligt zowat voor driekwart heuvelopwaarts. Stevig hellende steegjes maken de pas gearriveerde bezoeker amechtig. Tussen de koloniale gebouwen bevindt zich een wirwar van universiteiten, boekhandels, scholen, restaurantjes en sympathieke hostels. Enige structuur lijkt er niet te zijn, en net dat maakt de slenterpartij zo heerlijk aantrekkelijk. In het lagergelegen gedeelte vind je ‘thematische’ winkelstraten. In de ene straat zijn alle winkels gespecialiseerd in juwelen, in een andere richt men zich exclusief op heiligenbeelden, weer iets verder zie je alleen sombrero’s in de vitrines en er is zowaar een straat die zich uitsluitend toelegt op militaire kledij.

Ankerpunt van dit alles, overwoekerd door hordes duiven, is de majesteitelijke Plaza Bolívar, de postkaart van Bogotá met zijn imposante kathedraal. Aan een kant van het plein ligt, aangekleed met een driedubbele rij Ionische zuilen, het Colombiaanse parlement. Aan de overzijde is er, esthetisch niet bepaald een voltreffer, een inspiratieloze aaneenrijging van kubussen die het justitiepaleis vormt.

Voorbij het justitiepaleis, op de verkeersvrij gemaakte Carrera Séptima, loop je op Bogotá’s eigen – zeer bescheiden – versie van de Ramblas. Vooral op zondagen is het een genoegen hier doelloos rond te zwerven. Er hangt dan de sfeer van een Vlaamse braderie. Op verschillende plaatsen wordt gedanst en gezongen. Rondom de muzikanten en straatartiesten vormen zich spontane, concentrische samenscholingen. Wielertoeristen banen zich stapvoets een weg door de volle menigte. Kinderen vergapen zich aan met goudstof bedekte menselijke standbeelden. Aan sommige tafels wordt, niet gehinderd door de drukte op straat, fanatiek schaak gespeeld. Als er iets als de ziel of een synthese van Bogotá zou bestaan, moet die zich misschien op deze levendige smalle strook bevinden. Er zijn niet zo heel veel plaatsen waar je zowel de man in fijngesneden pak als de bedelaar met afgetrapte schoenen kan aantreffen, ingeduffelde koters naast ernstig kijkende grijsaards, dat alles in een raciaal prisma van blank via mestizo en indigena tot donker Afrikaans.

In oktober 1947 logeerde een wereldberoemde Britse schrijver aan deze zelfde Séptima. De drieënveertigjarige Christopher Isherwood was bij de eerste kennismaking niet echt enthousiast geweest. Bij aankomst vond hij de avenue verrassend bloedeloos, hij zag er weinig Zuid-Amerika, stoorde zich aan het neonlicht, de theaters met Hollywoodfilms, de bars van hetzelfde type dat hij in New York kende. Ook elders in Bogotá viel de Colombiaanse imitatiedrang hem onmiddellijk op. De huizen in namaak-­Tudorstijl, in het residentiële deel van de stad, vond hij van pure wansmaak getuigen.

Isherwood maakte met zijn levensgezel, de fotograaf William Caskey, een uitgebreide literaire tournee door Zuid-Amerika. De schrijver was beroemd geworden door zijn Berlijnse romans en had zich na vele Europese omzwervingen in Californië gevestigd.

Eigenlijk, bekende hij nu, ging al dat reizen hem niet meer zo goed af. ‘Je hele jeugd droom je van een magische, onmogelijk verre dag wanneer je de evenaar zal oversteken, wanneer je ogen Quito zullen aanschouwen. En dan, in het langzame prozaïsche proces van het leven, breekt die dag ondramatisch aan – en treft je slaperig, hongerig, en suf. De evenaar is een vallei als de andere; je bent niet zeker welke en het laat je koud. Quito is het zoveelste treinstation, met gedoe over bagage en taxi’s en fooien.’

Bogotá leek hem niet op andere gedachten te brengen. ‘We hebben heimwee en zijn verveeld’, klaagde hij als een verwende snuiter, schrijvend in zijn dagboek op zijn kamer in het Astorhotel. ‘En de stad zelf is eerder somber; de huizen zijn zelden helder geverfd en de inwoners kleden zich in rustige donkere kleuren.’

De volgende dag gebeurde er iets vreemds. Isherwood was opgestaan om een ochtendwandeling te maken en begon opeens heel andere dingen te zien. Hij ontdekte dat de stad, voorbij het Angelsaksische beschavingsvernis dat hem bij aankomst zo gestoord had, de reiziger wel degelijk kon fascineren. De saaiheid van Bogotá was vooral voorstedelijk. Maar het centrum van de stad was vol karakter en contrasten. ‘In de wandelende menigte vermengen zakenkostuums zich met dekenachtige capes. Net om de hoek bij de Amerikaanse drogisterijen zie je indiaanse vrouwen achter hun waren op het voetpad zitten.’ Inderdaad leek New York hier soms dichtbij, concludeerde Isherwood, maar wie verder keek ontdekte nog een heel andere, veel oudere en exotischer wereld.