Na zijn bestseller De Friezen (2021) waagt Flip van Doorn zich nu aan een lijvig portret van België en zijn inwoners. Dit doet hij door het land vanop de fiets te verkennen; een echte ronde van België, in maar liefst 3750 kilometer, met vele stops en omwegen die voor talloze verhalen zorgen.
Nergens ter wereld is het wielrennen zo verweven geraakt met het leven van alledag, zo onlosmakelijk verbonden met de historie van het land en het wezen van zijn inwoners als in België.
Aan de hand van de parcoursen van enkele grote Belgische wielerklassiekers neemt Flip van Doorn, fervent koersliefhebber, de lezer mee in een ambitieus streven: als buitenstaander het land en zijn inwoners leren begrijpen, zijn historie leren kennen.
Een proloog en zeven etappes voeren hem in ruim 3750 kilometer door landschappen, dorpen en steden in heel België. Onderweg slaat hij zijpaden in, maakt omwegen, ontmoet talloze mensen, hoort verhalen over legendarische renners als ‘IJzeren’ Briek Schotte en Frank Vandenbroucke, leert over historische gebeurtenissen – van de vondst van dinosauriërresten in een mijn bij het dorpje Bernissart tot de Slag om de Ardennen –, ziet de werken van belangrijke kunstenaars als Magritte en Bruegel en ervaart in de immer voortdurende taalstrijd en de eindeloze staatshervormingen de surrealistische werkelijkheid van het heden.
Zin om zelf de zeven etappes te fietsen? Flip Van Doorn heeft het je gemakkelijk gemaakt, door zijn routes op de website van het boek zelf te publiceren. Je hoeft dus alleen op je fiets te stappen en te vertrekken!
Op 22 april stelt Flip van Doorn zijn boek voor in Gent. Wees erbij!
De ronde van België
Nergens ter wereld is het wielrennen zo verweven geraakt met het leven van alledag, zo onlosmakelijk verbonden met de historie van het land en het wezen van zijn inwoners als in België. Aan de hand van de parcoursen van enkele grote Belgische wielerklassiekers neemt Flip van Doorn, fervent koersliefhebber, de lezer mee in een ambitieus streven: als buitenstaander het land en zijn inwoners leren begrijpen, zijn historie leren kennen. Een proloog en zeven etappes voeren hem in ruim 3750 kilometer door landschappen, dorpen en steden in heel België. Onderweg slaat hij zijpaden in, maakt omwegen, ontmoet talloze mensen, hoort verhalen ... lees meer over legendarische renners als ‘IJzeren’ Briek Schotte en Frank Vandenbroucke, leert over historische gebeurtenissen – van de vondst van dinosauriërresten in een mijn bij het dorpje Bernissart tot de Slag om de Ardennen –, ziet de werken van belangrijke kunstenaars als Magritte en Bruegel en ervaart in de immer voortdurende taalstrijd en de eindeloze staatshervormingen de surrealistische werkelijkheid van het heden.
€ 34,99
Lees hier alvast een fragment
Vierde etappe
TAAL EN GRENS
Kuurne-Brussel-Kuurne
Kilometer 29-39
Kwaremont is een gemoedelijk dorp met kasseistraatjes, een paar galerieën en cafés. Kinderen spelen op het schoolpleintje dat grenst aan de klim, die tot voorbij de dorpskern doorzet. Boven aangekomen draai ik even rechtsaf de Ronsebaan op, om meteen daarna over te steken. Ik sta weer aan het begin van de Ronde van Vlaanderenstraat, waar ik tijdens mijn vorige etappe ook al passeerde. Of ze nu de Oude Kwaremont heten, de Nieuwe Kwaremont, de Kalmont, de Karnemelkbeekstraat, de Côte du Trieu, de Mont l’Enclus of de Kluisberg: uiteindelijk zijn het allemaal wegen die precies dezelfde bult bestijgen en waarvan sommige nagenoeg op hetzelfde punt uitkomen. Sterker nog: welbeschouwd gaan ook de beklimmingen van de Hotond, de Oude Kruisberg en de Nieuwe Kruisberg, de Scherpenberg, de Haagberg, de Horlitin, de Hoogberg, de Fiertelmeers, de Spinessenberg, de Statieberg, de Muziekberg, de Kanarieberg, de Fortuinberg en de Berg ten Houte allemaal dezelfde, langgerekte heuvelrug op.
Langs de steile helling die bekendstaat als de Knokteberg suis ik naar beneden. Smalle weg, strookje bos, velden en helemaal beneden het kerkje van Russeignies. Erachter draai ik een naamloze kasseistrook op. Ik was even vergeten dat de stenen er in Wallonië vaak smeriger bij liggen dan in Vlaanderen: scheef, bedekt met een laagje modder. Ronse deed ik in de vorige etappe van mijn Ronde van België al aan. Waar ik bij mijn eerdere passage vanuit het stadshart de Oudeweg op draaide, kies ik nu voor de Kruisstraat. Ik rijd omhoog tot ik aan mijn linkerhand de Wielermuur van Ronse ontwaar. In de muurschildering zie ik de meters reflecteren die ik net heb afgelegd: de oplopende weg, de toren van de Sint-Hermesbasiliek in de diepte. Plukjes renners vullen het beeld, publiek juicht en klapt, boven het tafereel hangt een helikopter. Ernaast staan de groene heuvels van de Vlaamse Ardennen afgebeeld. Het fresco is een aandenken aan de wereldkampioenschappen wielrennen die in 1963 en 1988 op deze helling hun
finales beleefden.
Ondertussen denderen, daveren en racen vrachtwagens, personenauto’s en tractoren met aanhangers over deze ‘Nieuwe Kruisberg’ Ronse in en uit. Een fietser is hier kwetsbaar. Een paar honderd meter voorbij het fresco zet ik mijn fiets op de standaard. Waar anderen geparkeerde auto’s zien, straatmeubilair, een vrachtwagen die zich traag de helling op worstelt, speelt zich voor mijn ogen een heel andere film af. Ik kan zelfs kiezen. Het is 11 augustus 1963, de sprint tussen Benoni Beheyt en Rik Van Looy die België wel een wereldkampioen oplevert maar niet degene die is voorzien. Of het is 28 augustus 1988, de sprint waarin Maurizio Fondriest er met de buit vandoor gaat omdat een doldrieste Steve Bauer de topfavoriet Claude Criquielion de hekken in rijdt. Het kan ook 22 juni 1983 zijn, de dag waarop Lucien Van Impe in de nadagen van zijn carrière het Belgisch kampioenschap wint in een felbevochten sprint-à-deux tegen de dertien jaar jongere Marc Sergeant. De foto waarop de velgen van hun voorwielen elkaar lijken te raken hing jaren in posterformaat op mijn jongenskamer, een van de mooiste beelden uit de koers.
Kilometer 39-44
In een setting van chique villa’s rond het Malanderpark komen de beklimming van de Nieuwe en de Oude Kruisberg bij elkaar en gaan samen nog even verder omhoog, veredeld vals plat, naar de kam van die langgerekte heuvelrug. Zou ik boven links afslaan, dan klim ik verder naar de witte molen op de Hotond. Ik draai naar rechts, even verder opnieuw, om via de helling genaamd Hogerlucht terug naar Ronse af te dalen.
Bij het Bruulpark passeer ik een museum dat de naam must draagt. Hoewel de lakenindustrie en later de vlasnijverheid in Ronse in de middeleeuwen al floreerden, ligt de nadruk in dit textielmuseum op de negentiende eeuw – met een aantal nog werkende en oorverdovende industriële weefgetouwen. Naast welvaart voor sommigen brachten de fabrieken ook verpaupering voor velen en verkrotting in arbeiderswijken. Nog altijd is Ronse een van de armste steden van België, al is de afgelopen jaren veel gedaan om de leefbaarheid te verbeteren en heeft de binnenstad een facelift ondergaan.
Ronse heeft een gezellige Grote Markt en een intiem centrum. In de cafés en de restaurants, op terrassen en in winkels staan de Franse en de Nederlandse taal op gelijke voet. Als zogeheten ‘faciliteitengemeente’ is Ronse Nederlandstalig, maar alle gemeentelijke diensten zijn ook in het Frans beschikbaar – de zogeheten faciliteiten. Gelegen in een uitstulping van Vlaanderen grenst de gemeente zowel in het westen, het oosten als het zuiden aan het Waals Gewest, de taalgrens ligt met een sierlijke guirlande om het stadje heen gedrapeerd.
Als Nederlander kijk ik met verbazing en soms met enige ergernis naar de manier waarop Belgen omgaan met de taalkwestie in hun land. Jacques Brel stelde in een interview dat alle problemen snel opgelost zouden zijn wanneer alle jonge Vlamingen verplicht zes maanden bij een familie in Wallonië zouden verblijven en alle jonge Walen bij een familie in Vlaanderen. Bij iedereen spelen volgens hem dezelfde kwesties en problemen, de rest is politiek: een smerig spel. ‘Je trouve que la Belgique vaut mieux qu’une querelle linguistique,’ zo verwoordde hij het – België is meer waard dan een taalrel. In zijn optiek zijn Vlaanderen en Wallonië slechts geografische termen.
Het Koninkrijk België telt drie officiële landstalen: Nederlands, Frans en Duits. Wanneer inwoners van de gewesten Vlaanderen en Wallonië in hun eigen woonomgeving Vlaams of Waals spreken, bedienen ze zich formeel gezien van een streektaal. Het Vlaams in enge, taalkundige zin bestaat uit de niet-gestandaardiseerde dialecten in de brede kuststrook die van Zeeuws-Vlaanderen via West-Vlaanderen naar Frans-Vlaanderen loopt. Om onderscheid te maken met de waaier aan dialecten die elders in het Vlaamse Gewest klinken, zoals het Brabants en het Limburgs, hebben taalkundigen voor de gehele groep de term ‘Belgisch-Nederlands’ in het leven geroepen.
Net als het Fries en het Luxemburgs maakt het Nederlands deel uit van de Germaanse taalfamilie. Alle Vlaamse en Belgisch-Nederlandse dialecten zijn onderdeel van het Nederlands. In Wallonië ligt het net even anders. Ook in het Waals – li walon – bestaan verschillende dialecten, maar die vormen samen een eigen taal. Het Waals en het Frans hebben eeuwenlang naast elkaar bestaan. Hoewel het Standaardfrans vaak wordt beschouwd als superieur, staat het taalkundig gezien op gelijke voet met de leden van de Gallo-Romaanse taalfamilie die door Parijs als dialecten worden beschouwd – het Waals inbegrepen.
De Germaanse en de Gallo-Romaanse taalfamilies ontmoeten elkaar – of botsen op elkaar, een kwestie van interpretatie – langs een strook die van west naar oost door België loopt: van de Noordzeekust tot de Belgische kantons Eupen en Sankt-Vith, waar het op Germaanse leest geschoeide Duits de voertaal is. Aan de basis van deze taalgrens zou de Romeinse heerbaan liggen die van Boulogne-sur-Mer via Bavay naar Keulen leidde. Nadat de Romeinen langs het noordelijke deel van de Rijn hun stellingen – de limes – hadden opgegeven, ging de heerbaan fungeren als informele noordgrens van hun rijk. Ten noorden ervan overheersten Germaanse invloeden, ten zuiden de Romaanse. Toch sprak men in de achtste eeuw ten zuiden van Boulogne-sur-Mer nog een vroege vorm van het Nederfrankisch, waaruit het Nederlands zich ontwikkelde, terwijl even oostelijker de invloed van het Romaans al tot ver ten noorden van Bavay reikte.
Fietsen door de Vlaamse Ardennen is balanceren op het slappe koord van de taalgrens. Onderweg valt me een heel andere scheidslijn op, een geologische. Onder de ongrijpbare taalkwesties ligt een zeer tastbaar fundament. Het onderstreept de visie van Brel dat we eerder met een aardrijkskundige dan met een taalkundige scheiding te maken hebben.
Acht miljoen jaar geleden ging het noordelijke deel van het land dat we nu België noemen schuil onder de golven van de Diestiaanzee. In die zee ontstonden zandafzettingen, aansluitend vormden stromingen en getijden massieve zandbanken aan de zuidelijke oevers. Toen met de tijd de bodem langzaam omhoogkwam, viel de Diestiaanzee droog.
Die oude kustlijn is nu nog herkenbaar in de zogeheten getuigenheuvels. Dergelijke hoogtes in het landschap getuigen van de vroegere bodemgesteldheid, die met de tijd door erosie is aangetast. Een opvallende lijn getuigenheuvels loopt van het Noord-Franse stadje Cassel via de Kemmelberg en het omliggende Heuvelland in een vrijwel rechte lijn naar de voet van de Kluisberg. De hoogste toppen van de Vlaamse Ardennen maken er deel van uit: de Hotond, de Muziekberg en de Pottelberg, aansluitend de Bosberg en door naar de heuvels van het Hageland ten zuiden van Leuven. Zo bezien lijkt het of de Keltische stammen en de latere Gallo-Romeinse volken liefst de voeten droog hielden. Daarmee kozen ze bovendien voor de meest vruchtbare gronden, die ze te vuur en te zwaard verdedigden. De Germanen mochten de kwelders, de moerassen en de onlanden ten noorden van deze lijn hebben.
Nog altijd is de Waalse bodem vaker rotsachtig en hard, rijk aan grondstoffen bovendien. Daar waar het Vlaams de voertaal is, gaan scheppen, ploegen en andere werktuigen makkelijker de grond in, bestaat die grond meest uit zand en klei. De lange rij getuigenheuvels ter hoogte van de taalgrens kunnen we beschouwen als het vloedmerk van het Vlaams, de lijn waar de Nederfrankische taal uit het noordwesten tegen de kusten van het Gallo-Romaans aan klotst. De Great Divide van België is niet alleen een taalkundige kwestie, maar ook een geologisch gegeven. Zoals tussen zee en land een strook ligt die beide betwisten, zo vormt België het strand tussen Germaanse en Gallo-Romeinse invloedssferen. Het is noch het een, noch het ander, en tegelijk is het allebei.
Kilometer 44-51
De streek ten zuiden van Ronse staat op de kaarten vermeld als Pays des Collines – Heuvelland. In dit deel van de Waalse provincie Henegouwen blijken net zulke gemene pukkels te liggen als in de Vlaamse Ardennen, alleen hebben de organisatoren van wielerkoersen er lange tijd geen oog voor gehad. Wanneer ik net voorbij het dorpje Saint-Sauveur heuvelopwaarts stamp, val ik bijna van mijn fiets van verbazing – al kan dat ook met het stijgingspercentage te maken hebben. Ik zou af willen stappen om te zien of ik geen leeglopende band heb, geen gewicht achter me aan sleep.
Ik ben in Wallonië, maar de Mont Saint-Laurent houdt zich netjes aan de regels waaraan Vlaamse hellingen voldoen: een prelude over een betonweg die al een paar procentjes oploopt, een smerig steil gedeelte precies daar waar de kasseien liggen en aansluitend een uitloop die de toch al gepijnigde kuiten nog even iets langer op spanning houdt.
Over een lengte van tweehonderd meter loopt de weg hier met gemiddeld 17% omhoog, uitschieters naar 20%. Bij een totale lengte van ruim een kilometer maakt dat de Mont Saint-Laurent in theorie zwaarder dan de Bosberg of de Muur van Geraardsbergen. En dat is ook in de praktijk het geval, zo merk ik. Waar op de meeste Vlaamse klimmetjes de kasseien omwille van de koers herschikt zijn, liggen ze er hier bij zoals God het ooit bedoeld heeft – gelijk in de dagen van Briek Schotte. De beklimming van de Oude Kwaremont, die ik net achter de rug heb, verbleekt bij deze kwelgeest. Alleen de Koppenberg durf ik ermee te vergelijken. ‘Amusement’ wenste Mieke uit Diksmuide me aan het begin van mijn rit nog toe vanuit haar marktkraam in Kuurne. Op deze helling is het amusement voorbehouden aan omstanders die me, zoals de Vlaamse commentatoren het uitdrukken, dubbelgeplooid tussen mijn kader zien hangen. Gelukkig zijn er omstanders noch commentatoren.
Leg dit monster in de finale van om het even welke koers en de beslissing zal er vallen. Voor Kuurne-Brussel-Kuurne is de klim een aanwinst, sinds een paar jaar maakt hij deel uit van het parcours. Het enige nadeel: vanaf de top is het nog bijna tachtig kilometer naar de finish en er volgen nog een stuk of drie hellingen. Voor de Ronde van Vlaanderen is het enige bezwaar dat hij niet in Vlaanderen ligt. Net niet.
Kilometer 51-68
Aanschurkend tegen het Pays des Collines, er deels mee overlappend, ligt het Debattenland. Na een grafelijke erfkwestie in 1280 bleef dit Terre des Débats – dat Ellezelles, Flobecq, Lessines en enkele omliggende dorpen omvatte – meer dan twee eeuwen lang een twistappel tussen Vlaanderen en Henegouwen. De Bourgondische hertogen wisten er geen einde aan te maken en zelfs Karel v moest een diplomatieke kunstgreep toepassen om de gemoederen te sussen.
Toen in 1962 de taalgrens definitief moest worden vastgelegd, laaiden de debatten andermaal hoog op. Het gehucht La Houppe op de Pottelberg is van oudsher overwegend Vlaamstalig, inwoners hebben het over D’Hoppe. Na veel gesteggel kwam het aan de Waalse kant van de administratieve frontière linguistique te liggen, als onderdeel van de Franstalige gemeente Flobecq. Daarmee hoort ook de Pottelberg, met 157 meter de hoogste top in de wijde omgeving, formeel niet tot de Vlaamse Ardennen maar tot het Pays des Collines. Dat hij deel uitmaakt van dezelfde rug van getuigenheuvels als de Hotond en al die andere Vlaamse hellingen verandert daar niets aan.
Kilometer 68-81
Van klimmen komt dalen. Het Bois de La Houppe beloont mij met een brede en soepel lopende afzink. Kilometers lang hoef ik geen trap te doen en ook in de uitloop die volgt gaat het fietsen als vanzelf. Ik rijd een stukje over een oude spoorlijn en bij Ogy buig ik af naar Lessines. In de eerste etappe van mijn Ronde van België reed ik al door de buitenwijken van de geboortestad van Claude Criquielion en René Magritte. Toen nam ik me voor er terug te keren, met name vanwege die laatste.
Hoogstpersoonlijk heet de kunstenaar me welkom, gezeten op een bankje op het Grand Place: onberispelijk gekleed als altijd, een geheimzinnige glimlach om de bronzen lippen en een omgekeerde bolhoed op het hoofd. Een begeleidende plaquette is vastgeschroefd op het stuk porfier achter zijn rug, een ferme steen die zo uit een van zijn schilderijen afkomstig lijkt. De stad koestert de kunstenaar, en dat is voorzichtig uitgedrukt. Een cultureel centrum draagt zijn naam, een groot bejaardenhuis eveneens en overal zijn afbeeldingen van duiven, appels en andere verwijzingen naar zijn werk te vinden. Op muren prijken schilderingen en affiches van mannen met bolhoeden en er blijken ook nog een middelbare school en een concertzaal te zijn die René Magritte heten.
Aan de vroegere Rue de la Station hangen nu de straatnaambordjes van de Rue René Magritte, nummer 10 is zijn geboortehuis. Op een straathoek, een paar stappen verder, staat een stenen zuil met een reliëf – nog maar weer eens een hommage. Erachter zijn twee blinde gevels gedecoreerd met de vertrouwde objecten: een pijp, een duif, een stoel, een raamkozijn, een brok porfier, een schip, een glas, gordijnen. Allemaal zijn ze hemelsblauw van kleur en voorzien van witte wolkenflarden. De lucht boven de daken speelt het spel mee met precies dezelfde kleur blauw en soortgelijke wolken, waardoor het lijkt of ik dwars door de huizen heen kijk. De kleine, groene appel die naast het monumentje op de grond ligt maakt de illusie compleet.
Kilometer 81-114
In Vollezele passeer ik het Museum van het Belgisch Trekpaard met bijbehorend standbeeld, in Lennik een soortgelijk maar nog veel groter en robuuster bronzen paard en, tussen beide dorpen in, de weilanden waarin af en toe van die zwaargebouwde Brabantse werkers grazen. Voortstoempend door dit zo onverstoorbaar ogende land vraag ik me af of er ergens in België een weg zal liggen die nooit de hectiek van een koers heeft ondergaan, waar Eddy Merckx, noch Briek Schotte, noch Wout van Aert ooit een druppel zweet hebben gelaten. Zo zachtjesaan wordt het tijd voor een monument voor de Onbekende Veldwegel.
Ondertussen ben ik terechtgekomen op een fietsroute die het spoor volgt van de rijzende ster van het Belgische wielrennen. Bordjes met het opschrift r.ev 1703 wijzen de weg. De afkorting staat voor Remco Evenepoel, de cijfers zijn de postcode van zijn woonplaats Schepdaal. De provincie Vlaams-Brabant was zo blij met een nieuw wielertalent dat Evenepoel nog voor zijn tweeëntwintigste verjaardag een naar hem vernoemde cycling route kreeg. Tijdens mijn vorige etappe had ik tussen de Congoberg en Geraardsbergen al enkele bordjes zien hangen, vandaag volg ik af en toe delen van het traject.
Tijdens mijn vorige etappe was de ene stad nog niet uit het zicht verdwenen of de volgende diende zich al aan. Nu koers ik door kleinschalig boerenland, afgewisseld met plukjes natuur, af en toe een dorpje en hooguit wat tweedegraads lintbebouwing. Toen halverwege de negentiende eeuw de verstedelijking inzette en Brussel begon uit te dijen, voelde advocaat F.J. De Gronckel uit Lennik zich genoodzaakt een literaire dijk op te werpen in een poging zijn geboortestreek voor al te veel vooruitgang te behoeden. Onder het ambitieuze pseudoniem Franciscus-Josephus Twyfelloos schreef hij een feuilleton, later uitgegeven onder de titel ’t Payottenland – zoo als het van onheuglyke tyden gestaen en gelegen is, en opgedragen ‘aen alle vrye en vrolyke Payotten’. Over de vraag of zijn geschriften historisch verantwoord zijn en in welke mate we ze moeten zien als een romantisch en mild ironisch pamflet is al veel gezegd en geschreven, feit is dat de door De Gronckel verzonnen naam Pajottenland beklijfde en de inwoners zich bewust werden van de ongerepte schoonheid die hen omringde.
Gaasbeek is een van de heerlijkheden die aan de oorsprong van het Pajottenland liggen – de andere is Edingen, dat als Enghien net ten zuiden van de taalgrens belandde. Aan de rand van het op zichzelf al prachtige dorpje fiets ik langs de uitgestrekte tuinen van het Kasteel van Gaasbeek. Veruit de bekendste bewoner was Lamoraal van Egmont. Veel plezier van zijn bezit zal hij niet hebben gehad, drie jaar nadat hij het kasteel kocht rolde zijn hoofd op de Grote Markt in Brussel vanwege zijn protestantse sympathieën. Zijn tijdgenoot Pieter Bruegel de Oude vertoefde graag in deze omgeving en deed er inspiratie op. Hoewel het Pajottenland ook wel te boek staat als het ‘Toscane van de Lage Landen’ zoek ik er tevergeefs naar de hoog oprijzende rotspunten, de door brede valleien meanderende rivieren en de weidse vergezichten die de schilder er vastlegde. Wel zijn de klimmetjes er soms van een Toscaanse venijnigheid. Wanneer ze over gravelstroken voeren zou ik me even op de Strade Bianche rond Siena kunnen wanen.
Of het nu om Van Egmont gaat of om Bruegel, om de streekbieren lambiek, geuze en kriek in al hun smakelijke varianten of om De Gronckel en zijn Pajotten: sinds 2020 staan ze allemaal in de schaduw van de man die vanwege zijn gestroomlijnde houding op de fiets van de Vlaamse wielerpers de bijnaam ‘Aërokogel van Schepdaal’ kreeg toebedeeld. Ik fiets door het rijk van Remco Evenepoel, over de wegen waar hij zijn trainingen afdraait.
Met grote verbazing zag, las en hoorde ik hoe de Belgische sportpers toch weer een ‘nieuwe Merckx’ omarmde, ophemelde. De grens tussen innig omhelzen en doodknuffelen is flinterdun, het journaille en de supporters leken niets te hebben geleerd van de geschiedenis en België drukte een nieuw talent stevig aan de borst. Bijna even groot is mijn bewondering voor de manier waarop ‘Eddy’ Evenepoel met de druk omgaat, de manier waarop zijn omgeving hem behoedt voor roofbouw op zijn jonge lijf en geest.
De zoon van de bescheiden profwielrenner Patrick Evenepoel koos aanvankelijk voor het voetbal en wist het tot in de Belgische nationale selecties voor spelers onder de 15 en de 16 jaar te schoppen. In 2017 ruilde hij zijn voetbalschoenen in voor veloschoenen en pakte meteen in zijn debuutjaar zeven overwinningen. Een jaar later won hij de junioreneditie van Kuurne-Brussel-Kuurne en liet hij zich zowel in de tijdrit als op de weg kronen tot de beste van achtereenvolgens België, Europa en de wereld. Op zijn negentiende debuteerde Remco Evenepoel in het profpeloton, waar hij gewoon doorging met winnen.
Leden van zijn supportersclub plaatsten een tastbaar eerbetoon op de parkeerplaats van café In de Rustberg, aan de rand van zijn woonplaats Schepdaal. Met een knipoog naar kunstenaar Panamarenko kreeg de installatie de naam PalmaRemco. Het stalen ding, op het eerste gezicht een wat merkwaardig fietsenrek, staat er sinds december 2020 en sorteert voor op een lang en indrukwekkend palmares vol Monumenten en Grote Rondes. Aan het einde van het seizoen 2022 konden ze er voor het eerst een plaatje op bevestigen dat melding deed van inlossing van de allerhoogste verwachtingen, en dan meteen ook maar goed: Luik-Bastenaken-Luik, Clásica San Sebastián, twee ritten en het eindklassement in de Vuelta a España en het wereldkampioenschap op de weg. De muurschildering in regenboogkleuren zegt niets te veel. De laatste jaren is het café het thuishonk voor fans van buiten het dorp, soms heel ver daarbuiten. De sfeer van vroeger is er volgens dorpsbewoners niet meer te vinden.
Kilometer 123-128
In de Rustberg ligt aan het eind van een korte en felle klim en aan het begin van een wijkje met luxe, grote auto’s op opritten van vrijstaande huizen. Wie zich in deze Groene Gordel een optrekje kan veroorloven heeft goed geboerd, of heeft familie die hier al generaties lang woont. Met Brussel aan de horizon is daar prompt ook weer dat typische koterijenlandschap met lang uitgesponnen bebouwingslinten en soms tot wel zes, zeven huizen op een kluitje. Dezelfde achternamen bij de bel, allemaal broers, zussen, neven en nichten: nazaten van degene die hier ooit een stuk land bezat en het verdeelde onder zijn kinderen.
Voorbij het imposante spoorwegviaduct dat het dal van de toch bescheiden Pedebeek overspant, fiets ik een schilderij van Bruegel binnen. Op De parabel der blinden is een voortstrompelend groepje mannen te zien. De ene blinde leidt de anderen. Hij struikelt en rolt een greppel in, zijn kompanen staan op het punt hem te volgen in zijn val. Het kerkje op de achtergrond is dat van Sint-Anna-Pede, de greppel moet dan wel de Pedebeek zijn. Rond de kerk staan drie borden met reproducties van werken van Bruegel. Ze maken deel uit van een reeks van negentien die samen de permanente openluchtexpositie Bruegel in Pajottenland vormen. Een wandel- en een fietsroute rijgen de werken aaneen. Het bekendste is De boerenbruiloft, dat Bruegel geschilderd zou hebben in een schuur aan de Appelboomstraat.
Kilometer 143-184
Van Evenepoel naar Merckx is het niet heel ver fietsen. Nog geen vijftien kilometer nadat ik het laatste bordje van de Remco Evenepoel-cycling route passeerde, zie ik aan de Romeinsebaan bij Brussegem een eerste markering van de Eddy Merckx-fietsroute staan. Vlaams-Brabant koketteert met zijn kampioenen. Dit is een van de drie toeristische rondjes die in het spoor van de Kannibaal volgen. Tweevoudig wereldkampioen veldrijden Sven Nys mocht zelf een parcours uittekenen rond zijn woonplaats Baal. Is de Groene Gordel rond Brussel vandaag een populair gebied voor recreanten, vroeger bouwden stedelingen die zich dat konden veroorloven er al hun buitenverblijven, getuige de vele kasteeltjes.
Merckx streek neer in Sint-Brixius-Rode, een buurtschap in de gemeente Meise, waar hij zich na zijn actieve wielercarrière op de productie van fietsen stortte. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag mocht hij een monument inhuldigen in de voortuin van het administratief centrum van de gemeente, in Wolvertem. Over een sierlijk gedrapeerd stalen lint worstelen acht kleine roestvrijstalen renners zich voort. Voor de winst rijden ze niet: de Grootste Aller Tijden is al aan de streep, de handen juichend ten hemel geheven.