Ronya Othmann (1993) publiceert proza en gedichten. Haar werk werd onder meer bekroond met de Ingeborg Bachmann-publieksprijs. Ze is ook columniste voor de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Haar De zomers is een meesterlijke debuutroman over opgroeien tussen twee culturen. Lees nu de eerste pagina’s van dit boek.


Langs de hoofdweg stond een bord waarop in afgebladderde letters een naam stond: Tel Khatoun. Het bord stond scheef, misschien door de wind. Slechts een paar meter verderop boog een smal grindpad van de hoofdweg af. Het voerde langs tuinhekken het dorp in. Het dorp had vroeger een andere naam. Het heette pas Tel Khatoun sinds ook alle andere dorpen en steden in de omgeving een nieuwe naam hadden gekregen.

Het was gewoon een van de vele dorpen tussen Tirbespî en Rmelan. Een dorp waar niemand zomaar verzeild raakte. Een dorp waar je alleen kwam als je de mensen die er woonden kende.

Leyla wist de weg naar het dorp uit haar hoofd. Vanaf het metalen bord van Tel Khatoun tien stappen tot de splitsing, daarna vijftien stappen tot de tuin van haar grootouders, daar vervolgens tussen de tuin van haar grootouders en die van de buren driehonderd stappen over het grindpad, waar de kippen je meestal al tegemoetkwamen, ten slotte links voorbij de waterput naar het huis van haar grootouders.

Het huis van haar grootouders stond aan de rand van het dorp. De tuin drong als een lange groene tong het landschap binnen. Wanneer je langs de olijfbomen, sinaasappelbomen, bloembedden en tabaksplanten tot het achterste gaashek liep, kon je over je schouder een blik op de hoofdweg werpen, vanwaar je was gekomen. Overal lagen velden, en achter die velden verhief zich in de verte een bergketen: de grens met Turkije.

Als Leyla niet had geweten wat zich aan die grens had afgespeeld, zou ze de bergen misschien wel mooi hebben gevonden.

Het huis was opgetrokken uit dezelfde leem als het landschap en had ook dezelfde kleur. Maar Leyla was altijd alleen ’s zomers in het dorp geweest. Van haar vader wist ze dat het land in de lente groen kleurde, dat er veel meer planten bloeiden, dat de grond vochtig en klonterig was. Het gras verbleekte pas in de loop van de zomermaanden onder de zon, de grond verdroogde door de hitte, de wind joeg steeds meer stof voor zich uit. Elk jaar werd het landschap dorder naarmate de zomer vorderde.

Hele dagen had Leyla liggend op de dunne plastic matjes in het huis doorgebracht en naar het plafond gestaard. De plafondbalken waren dikke boomstammen waarvan de takkenwaren afgesneden en de schors was afgeschaafd. Boven die balken welfde zich het stro. Daarboven was het dak met een laag leem bedekt, zodat er geen regen naar binnen kon sijpelen. De ramen waren klein en laag, de muren dik tegen de zomerse hitte en de winterse kou. Er waren maar twee smalle deuren. De ene was van metaal en leidde naar het erf en de straat, de andere was van hout en kwam uit op de achtertuin.

Ooit, vele jaren geleden, waren alle mannen uit het dorp samengekomen om het huis te bouwen. Ze hadden leemstenen gemaakt, versjouwd en opgestapeld. Drie dagen lang hadden ze gewerkt, tot het huis er stond.

Op het erf naast het huis scharrelden kippen rond, zoals op alle erven van het dorp. De stoffige grond lag bezaaid met hun poep. Er stonden twee hoogslapers op hoge, smalle metalen poten, dat waren de zomerbedden. In de winter sliepen ze op de matrassen van schapenwol en op de vloerkleden binnen in het huis.

Het huis was niet groot, het had maar twee kamers en een kleine verbindingsgang. Er stonden geen meubels, afgezien van de dunne matrassen lagen er op de vloer alleen kussens met gaten in de sloop. De muren waren witgeschilderd, maar de verf bladderde af. Daaronder kwam het mengsel van leem en stro tevoorschijn dat over de leemstenen heen was gestreken. In het midden van de twee kamers hingen grote ventilatoren aan het plafond, die ’s zomers onophoudelijk draaiden.

Bij het erf van haar grootouders hoorden kleinere huisjes, die niet bedoeld waren om in te wonen. In een daarvan bevonden zich de keuken en de douche, in een ander de voorraadkamer. Er was een hut voor de kippen en een voor de bijen, en op een zeker moment in een latere zomer was er zelfs een buiten-wc.

Het dorp was zo vlak als het omringende landschap. Alleen in het midden was er een berg, voor de doden. Het was niet echt een berg, eerder een kleine heuvel. Leyla vroeg zich vaak af of die heuvel door mensen was gebouwd of dat mensen de heuvel hadden uitgekozen om eromheen hun dorp te bouwen. Of dat hij langzaam groter was geworden, gegroeid door generaties van doden die hier in de loop der eeuwen waren begraven. Want ook in andere dorpen waren zulke heuvels.

‘De dag waarop je van kleren verwisselt’, zo noemde haar grootmoeder het sterven. Leyla stelde zich telkens weer voor hoe al die stervende mensen een stapeltje frisgewassen kleren overhandigd kregen, van ruwe stof en in een aardkleur.

Die uitspraak van haar grootmoeder over de dag waarop je van kleren verwisselt, schoot haar ineens weer te binnen terwijl ze door de lege straat liep. Het regende niet, maar de lucht was vochtig.

Het bord bij de halte gaf nog maar vijf minuten aan. Behalve zij wachtten er nog drie mannen op de tram. Een van hen zat op de bank iets op zijn telefoon te typen, de tweede droeg een oranje veiligheidshesje en had een dampende beker koffie in zijn hand. De derde man stond zomaar wat te roken en tuurde naar de lucht. Ze hadden niet eens opgekeken toen Leyla zich bij hen voegde. De minuten op het aankondigingsbord sprongen van vijf naar vier, van vier naar drie, van drie naar twee, van twee naar één. Toen kwam de tram.

Leyla deed haar rugzak weer om.

Een verhaal, bedacht ze, vertel je altijd vanaf het einde. Ook al begin je bij het begin.


‘De zomers’ van Ronya Othmann

Een meesterlijke debuutroman over opgroeien tussen twee culturen.