‘Ster van het Noorden’ van D.B. John

In Ster van het Noorden van D.B John infiltreert een jonge CIA-agente in het gevaarlijkste land ter wereld: Noord-Korea. Zal Jenna haar vermiste zus terugvinden? Maak kennis met deze explosieve en angstaanjagende thriller!
Georgetown
Washington 65
Eerste week van oktober 2010
Jenna schrok wakker omdat haar adem haar dwong te schreeuwen. Ze ademde diep, met wijd open ogen, het beeld was vertekend door de lens van de nachtmerrie. In de verwarde seconden tussen dromen en waken kon ze haar lichaam nooit bewegen. Langzaam kregen de vage proporties van de kamer vorm. Er siste zachtjes stoom in de radiatoren en ver weg sloeg de klokkentoren de uren. Ze zuchtte en deed haar ogen weer dicht. Haar hand lag op haar hals. Daar hing het dunne zilveren kettinkje met het kleine zilveren tijgertje. Het was er altijd. Ze wierp het dekbed van zich af en voelde hoe de kille lucht als een linnen sluier neerdaalde op haar transpirerende lichaam.
Naast haar op bed ontstond er geruisloos een kuil. Ambergroene ogen spiegelden in het flauwe licht. Cat was opgedoken uit het niets, uit een andere dimensie, alsof hij door de kerkklok was opgeroepen.
‘Hé,’ zei ze, en ze aaide het dier over zijn kop.
De tijd op de wekkerradio versprong.
‘…nister van Buitenlandse zaken heeft de lancering veroordeeld als “een zeer provocerende actie, die de veiligheid van de regio in gevaar brengt…”’
Met haar koffie in haar hand keek ze naar haar mistroostige tuintje, maar zag alleen de weerspiegeling van het helverlichte keukeninterieur in het raam. Ze moest zich dwingen te accepteren dat de dertigjarige vrouw met holle ogen en ondergewicht die naar haar terugkeek zijzelf was.
De man glimlachte vermoeid. ‘Als je niet met me wil praten, komen we nergens.’ Onder de overredende stem voelde Jenna de harde kern van zijn verveling. Hij was bezweken voor de verleiding een poppetje te tekenen op het notitieblok dat op zijn knie lag. Ze concentreerde zich op een deegkruimel in zijn baard, net rechts van zijn mond.
‘Het is dezelfde nachtmerrie, zei je?’
Ze ademde langzaam uit. ‘Er zijn altijd wel variaties, maar het is in principe dezelfde. We hebben er al vaak over gesproken.’ Zonder erbij na te denken, raakte ze haar kettinkje aan op haar keel.
Haar hoofd zakte weer neer op de bank. Ze zocht aan het plafond naar woorden, maar vond ze niet.
Hij wreef over zijn neusbrug onder zijn bril en keek haar aan met een soort ergernis en opluchting, alsof hij de rand van de kaart had bereikt en de reis met een zuiver geweten kon opgeven. Hij sloeg zijn notitieblok dicht.
‘Ik vraag me af of je niet beter naar een rouwconsulent kunt gaan. Misschien is dat hier het probleem? Je ervaart nog steeds je verlies. Het is twaalf jaar geleden, ik weet het, maar bij sommigen van ons geneest de tijd langzamer.’
‘Nee, dank u.’
‘Wat doen we dan hier vandaag?’
‘Mijn prazosin is op.’
‘Daar hebben we het over gehad,’ zei hij overdreven geduldig. ‘Prazosin neemt niet het oorspronkelijke trauma onder handen dat de oorzaak is van…’
Ze stond op en pakte haar jasje. Ze had haar witte blouse aan en een strakke zwarte broek, haar werkkleding. Haar glanzende zwarte haar droeg ze in een losse knot. ‘Het spijt me, dr. Levy, ik moet over een paar minuten college geven.’
Hij zuchtte en greep naar de blocnote op zijn bureau. ‘Al mijn patiënten noemen me Don, Jenna,’ zei hij al schrijvend. ‘Dat heb ik je toch verteld?’
De studenten zaten in halve cirkels rond de lessenaar en keken zwijgend naar het satellietbeeld.
‘Zoals jullie vanmorgen allemaal hebben gehoord,’ zei Jenna, ‘hebben de Noord-Koreanen gisteren weer een Unha-3-raket gelanceerd. Als het om vreedzame technologie gaat, zoals ze beweren, en de kwangmyongsong-satelliet in een baan rond de aarde vliegt om oogsten in de gaten te houden, dan is dit het beeld dat ze ’s nachts van hun land hebben…’
‘Kwangmyongsong, zoals in… “heldere ster”, zoiets?’
Jenna knipte de lamp op de lessenaar aan. Een Koreaans Amerikaans meisje had de vraag gesteld. ‘Heldere ster’ klonk duidelijk ironisch. In de melkweg van lichtjes op het scherm was Noord Korea een zwart gat.
‘Ja, of schitterende ster of leid-ster,’ zei Jenna. ‘De naam bevat veel symboliek voor Noord-Korea. Weet iemand waarom?’
‘De cultus van de Kims,’ zei een jongen met een Red Sox-pet op, ook een Koreaanse overloper, die door Jenna was aanbevolen voor een studiebeurs.
‘In de officiële staatsmythologie,’ zei Jenna, ‘werd de Geliefde Leider in 1942 geboren op een geheime guerrilla-basis binnen het door Japan bezette Korea. Zijn geboorte werd voorspeld door het verschijnen van een heldere, nieuwe ster in de lucht boven de top van de Paektu. Hij wordt soms zelf “Leid-ster” genoemd, kwangmyongsong.’
Achter in de collegezaal vroeg iemand: ‘Was zijn moeder maagd?’ De studenten gniffelden.
Op dat moment knipperden de plafondlampen aan en kwam de faculteitsvoorzitter binnen, professor Ranyon, Jenna’s baas. Ranyon was in de vijftig, maar door zijn gebogen schouders, vlinderdas en corduroy jasje zag hij er eerder uit als zeventig, en door zijn uitgedroogde, dunne stem dichter bij de tachtig.
‘Heb ik een grap gemist?’ vroeg hij, over zijn leesbril heen kijkend naar de studenten. Hij boog zich voorover naar Jenna’s oor en zei: ‘Vervelend u te storen, dr. Williams. Zou u alstublieft mee willen gaan?’
‘Nu?’
Buiten in de gang zei hij: ‘Ik werd zojuist van hogerhand gebeld. We hebben een bezoeker van… een ondoorzichtig overheidsorgaan.’ Hij glimlachte verbijsterd. ‘Hij wil ú ontmoeten. Weet u hier iets van?’
‘Nee, meneer.’
De Riggs-bibliotheek was een gewelfde, gotische kamer waarin de antiquarische boeken stonden. De enige bezoeker was een man in een donkergrijs pak. Hij stond met zijn profiel naar hen toe, hield een koffiekopje vast en keek naar een geïmproviseerd partijtje voetbal dat op het grasveld werd gespeeld.
‘Dr. Williams is assistent-professor aan onze School of Foreign Service,’ zei Runyon, nog steeds met een spoortje van verbijstering. ‘We hebben oudere personeelsleden beschikbaar, die misschien meer…’
‘Dank u wel, meneer, alles is goed zo,’ zei de man en gaf hem het koffiekopje.
Runyon stond er even naar te kijken; daarna boog hij zijn hoofd alsof hij een complimentje had gekregen en schuifelde achteruit, als een hoveling van een mandarijn, naar de deur.
Toen de deur weer dicht was en ze alleen waren, dacht Jenna direct dat ze in de problemen zat. De man observeerde haar vreemd aandachtig. Hij was formeel vriendelijk, had iets van een cavalerist en kneep haar botten bijna fijn toen hij haar een hand gaf: alles wees in de richting van ‘een militair’.
Hij zei: ‘Mijn excuses omdat ik u uit uw college heb gehaald.’ De stem was laag en melodieus. ‘Mag ik u Jenna noemen?’
Hij glimlachte en fronste tegelijk. ‘Kent u mijn naam niet? Heeft uw vader me nooit genoemd?’
Ze bleef neutraal kijken, beheerst, maar voelde zich licht verontrust, zoals altijd als iemand blijk gaf van enige bekendheid met haar familie, hoe miniem ook.
‘Nee. Ik kan me niet herinneren dat mijn vader ooit over ene Charles Fisk heeft gesproken.’
‘Ik heb met hem gediend bij Signals Intelligence. Achtste Amerikaanse leger in Seoul. Dat is, o, inmiddels vele jaren geleden, voordat u werd geboren. Hij was de hoogstgeplaatste Afro-Amerikaan in het garnizoen. Wist u dat?’
Ze zei niets, bleef hem strak aankijken. Er roerde zich een herinnering in haar achterhoofd. Aan haar oom Cedric, haar vaders broer, die aarde op de kist gooide toen men die liet zakken; aan haar armen die stevig haar huilende moeder vasthielden; aan de lucht die geurde naar vochtige bladeren; en aan een rij mannen op respectvolle afstand op de achtergrond, naast de begrafenisstoet, mannen in lange legerjassen, die in de regen hun hoofd ontblootten toen er op een bugel werd gespeeld, en die later hun pet terugzetten met de klep ver omlaag getrokken. Haar intuïtie wist zeker dat deze man een van hen was geweest.
Er sloeg een klok in de toren. Ze wierp een blik op haar horloge.
‘U hebt tot drie uur verder geen lessen,’ zei hij. ‘Ik heb uw superieur gevraagd uw rooster te veranderen.’
‘U hebt wat?’
‘Ik heb hem gezegd dat ik uw advies nodig had over een kwestie van nationale veiligheid.’
Jenna was te verrast om zich in te houden. ‘Bullshit.’
Hij keek haar welwillend aan, een wijze oudoom met een eigenzinnig nichtje. ‘Ik zal het onder het eten uitleggen.’
‘De Maine-kreeft is erg goed,’ zei hij, terwijl hij zijn servet opensloeg en naar haar glimlachte alsof het haar verjaardagskostje was.
‘Ik heb echt geen honger…’
‘Laten we beginnen met een dozijn oesters.’
De ober werd ondervraagd over de voors en tegens van bepaalde sauzen, een fles Saint-Émilion werd besteld en voorgeproefd, glazen ingeschonken, en haar bezwaren nogmaals met een glimlach afgewimpeld. Het was een demonstratief vertoon van goede manieren en ze vroeg zich af in hoeverre die show speciaal voor haar werd opgevoerd. Nadat ze een voorzichtige slokje wijn had genomen en de zinloosheid had toegegeven van verzet tegen zo’n overweldigende hartelijkheid, voelde Jenna dat haar irritatie geleidelijk plaatsmaakte voor nieuwsgierigheid.
Ze zei: ‘Mijn vader heeft nooit over zijn vrienden of collega’s uit het leger gesproken. Ik had altijd aangenomen…’
Even dacht ze dat dit een zorgvuldig voorbereide truc was om vertrouwelijkheid te kweken.
‘Hoe goed hebt u hem gekend?’
‘Goed genoeg om getuige te zijn geweest op zijn bruiloft.’
Dat was een verrassing. Ze zag onmiddellijk de armoedige stenen lutherse kerk in Seoul voor zich waar haar ouders waren getrouwd. Ze had altijd gedacht dat ze alleen waren geweest met een dominee. De familie van haar moeder was weggebleven en had geweigerd haar een tweede, Koreaanse bruiloft te gunnen, zoals de gewoonte was, en had haar zelfs jaren nadien gemeden.
‘Toen hij met uw moeder naar Virginia ging, heb ik contact met hem gehouden. Later diende ik opnieuw met hem in Fort Belvoir…’
Hij merkte dat ze zich ongelukkig voelde en zweeg, met zijn vork omhoog. Toen zuchtte hij, leunde achterover in zijn stoel en glimlachte haar verslagen toe, alsof hij haar wilde laten zien dat hij alle schijn liet varen. Met zachte stem zei hij: ‘U bent bang dat ik over uw zus begin.’
De woorden vielen als stenen uit zijn mond. Jenna zat nu heel stil. Het geroezemoes en getik van zilver op porselein verdween naar de achtergrond. Ze hoorde haar eigen ademhaling.
De volgende gang werd geserveerd, maar Jenna bleef de man strak aankijken.
‘Weet u,’ zei hij zacht, ‘ik denk soms dat de dingen die echt de moeite waard zijn om over te praten de dingen zijn die mensen absoluut weigeren te bespreken.’
Ze probeerde haar stem stabiel te houden toen ze vroeg: ‘Wie bent u?’