De nieuwste thriller van Koen Strobbe is er! Gras gaat over een indringend kat-en-muisspel in de mysterieuze en harde Provence. Het verhaal is vlijmscherp en razend spannend geschreven. Lees hier alvast de eerste pagina’s van Gras!

Gianna Mercier verloor haar moeder in een ongeval toen ze nog een kind was. Zelf kwam ze er met een lelijk litteken van af. Ze werd doctor in de chemie en ontwikkelde een molecule waarmee ze barre regio’s in vruchtbare landbouwgrond kan veranderen. Pas als ze de persoonlijke grasdesigner wordt van de geheimzinnige sjeik Rahman el Siouffi slaagt ze erin haar ontwikkelingsproject te financieren. Maar al snel blijkt dat haar werkgever een duistere kant heeft. Wanneer Gianna op zijn luxedomein in het elitaire Cap Ferrat bodemonderzoek verricht, ontdekt ze een anomalie in het terrein. Een lijk wordt opgegraven, en vanaf dat moment moet ze vrezen voor haar leven

– 1 –

Het was niet de eerste keer dat iemand haar een nieuwe naam gaf.

Haar moeder had haar dertig jaar geleden Gianna gedoopt en haar de familienaam Mercier gegeven. Later heette ze in de instelling ‘het beest’ en aan de universiteit ging ze als ‘blonde ijskoningin’ door het leven. De sjeik noemde haar nu dus Janice.

Terwijl het water uit de vergulde kraan over haar handen klaterde, keek ze recht in de kristallen spiegel boven de wastafel, iets wat ze liever vermeed. Haar spiegelbeeld herinnerde haar aan het verleden, de asymmetrie ervan wierp een schaduw over haar toekomst.

Haar rechterkant was die van een model: perfecte huid, een jukbeen waarvoor fotografen een moord zouden doen, en een staalblauw oog, waartegen maar weinig mannen een kans maakten. Links was ze exact hetzelfde, maar dan met een breed gekarteld litteken. Van haar wenkbrauw tot haar bovenlip doorkliefde het haar gezicht, alsof een dronkaard met zijn crossmotor door een gazon was gereden.

– 2 –

Haar eerste herinnering die naam waardig was aan het weeshuis. Het litteken had ze toen al. Daarvoor was alles vaag en waren er alleen wat stukken en brokken.

Slechts één beeld restte nog van haar: een grote slaapkamer met een gekalkte plankenhouten vloer.
Ooit had ze natuurlijk een moeder gehad. Een met een zwak voor de Italiaanse zangeres Gianna Nannini. Slechts één beeld restte nog van haar: een grote slaapkamer met een gekalkte plankenhouten vloer. Het waaide er altijd. De grote ramen, die van het plafond tot de vloer reikten, stonden open en de ragfijne transparante gordijnen wiegden mee op de maat van de monsterhit ‘I maschi’. Ze lag in het midden van de kamer op een groot wit bed, met een bleke losse linnen broek en een lange schitterende blanke strandjurk eroverheen. Haar haren lagen als een lichtgevend aureool om haar hoofd en ze keek dromerig naar het plafond terwijl ze passioneel meezong dat de mannen die in de metro getekend stonden Miró’s lijnen deden vervagen.

Zijzelf was toen nog geen zes jaar oud. Ze sprong op het bed en liet de boxspring dansen. Met haar kinderhanden graaide ze telkens naar de gordijnen als de wind ze dichterbij bracht. Ze plofte met gespreide knieën op de buik van haar moeder en boog haar hoofd voorover om met haar haren haar gezicht te kietelen.

Mama lachte en kietelde terug, maar tegelijk gleed er een traan vanuit haar ooghoek op het hoofdkussen.

Ze herinnerde zich geen mannen in het leven van haar moeder.

Had ze ooit naar haar vader gevraagd?

Zou haar moeder haar in dat geval verteld hebben over Enzo? Met zijn Ray-Ban leek hij sprekend op Tom Cruise in Top Gun.

Hij reed niet met een Vespa, zoals die andere kleuters die dachten dat geen meisje hun charmes kon weerstaan, maar met een echte motor. Een waarop ze samen naar het Comomeer reden om er de stadshitte van Milaan te ontvluchten en in de late namiddag de kabelbaan naar Brunate te nemen. Met een campari in de hand bewonderden ze het water beneden in het dal en de Alpen voor hen in de verte. Later, als het al donker was geworden, lagen ze samen op een dekentje en droomden onder de schitterende sterrenhemel van hun toekomst.

Zo moest het ongeveer zijn gegaan. Dat had ze zich in elk geval ingebeeld.

Ze hield ervan om te geloven dat zij daarboven onder een sterrenregen was ontstaan terwijl ‘I maschi’ en ‘Bello e impossibile’ uit de luidspreker van een transistorradiootje klonken.

Alles wat haar nog restte waren enkele oude foto’s en een stapel vergeelde modebladen. Ze toonden een bloedmooie vrouw met een veelbelovende modellencarrière, die ze had opzijgeschoven voor haar kind.

Een van de foto’s was verknipt. Een hand op de schouder van haar mama, een stuk schaduw op haar gezicht: het was het enige tastbare wat Gianna van een vader had. Op de achterkant stond nog de zin die de hele foto becommentarieerd had: ‘Como. Enzo en ik’.

Haar kostbaarste bezit was een foto van zichzelf in de armen van haar moeder. Ze zaten op de bloedrode motorkap van een gloednieuwe cabrio. Het was mama’s allerlaatste foto en hij was lichtjes scheef, waarschijnlijk omdat ze hem met de zelfontspanner had gemaakt.

Haar moeders glanzende ogen. De blik waarmee ze in de lens keek. De gecombineerde trots om het kind in haar armen en om het cadeau onder haar zitvlak. Het leed geen twijfel dat ze de foto naar Gianna’s onbekende vader had willen sturen, want de vette potloodletters op de achterkant zeiden: ‘Bedankt voor het fantastische cadeau!’

‘Een auto-ongeluk’, was wat ze de directrice van het weeshuis – de kinderen noemden haar madame Flo – tegen de verpleegster hoorde zeggen. Haar moeder had geen gordel omgehad, zij gelukkig wel. Ze bleek geen ouders, grootouders, broers of zussen te hebben en madame Flo had maandenlang naar een spoor van haar vader gezocht. Zonder resultaat.

Honderd miljoen keer had ze zich in de stilte van het donker afgevraagd wat voor vader zomaar een auto cadeau kon doen. En wat voor vader vervolgens nooit meer iets van zich liet horen.

Haar mismaakte gelaat kon helaas maar op weinig enthousiasme rekenen bij de andere weeskinderen.
Gedurende de eerste weken, tijdens de nazorg van haar ongeval, was ze nog tegen nieuwsgierige blikken beschermd. Ze had een eigen kamer, waar een verpleegster drie keer per dag haar verminkte gezicht verzorgde. Maar op een dag had madame Flo voorzichtig met haar duim over het prille litteken gewreven en gezegd: ‘Je bent nu zo goed als genezen, kindje. Tijd om naar een groepskamer te verhuizen en vriendinnetjes te maken.’

Haar mismaakte gelaat kon helaas maar op weinig enthousiasme rekenen bij de andere weeskinderen.

De instelling heette Les Plaisirs et l’Enfance de Dieu en werd nog gedeeltelijk door nonnen gerund. Hoezeer een deel van het personeel ook zijn best deed, ze vond geen ‘plezier’ in het oord. Het was een plek waar je moest overleven en waar naarmate ze ouder werd enkel de hoop om een pleeggezin te vinden haar staande hield.

Vanaf het eerste uur dat ze met haar spullen in de nieuwe kamer was aangekomen, verlangde Gianna terug naar het kamertje waar ze tijdens het herstel van haar ongeval alleen was geweest.

‘Monster!’ riep een groot meisje met bruine vlechten naar haar toen ze binnenkwam.

De opmerking sneed door haar heen als een mes. Het was de eerste keer dat iemand haar zo noemde.

De verzorgster die haar naar de kamer had begeleid, snoerde het meisje de mond. ‘Aurore, schaam je! Vanavond geen toetje voor jou!’

Aurore was met haar dertien jaar de oudste van de kamer en,zoals snel zou blijken, een van de ergste krengen van het hele tehuis.

‘Je gaat me straks jouw toetje geven. Waag het niet om het op te eten’, beet ze haar toe toen de verzorgster weg was.

Totaal overstuur legde ze haar spullen in het onderste deel van de versleten houten kast die haar was toegewezen. Tot voor kort had haar moeder haar kleren nog geschikt, maar je leerde snel bij in een weeshuis. Geïntimideerd ging ze op de onderste matras van een stapelbed liggen en merkte opgelucht dat ze met haar lelijke kant naar de muur lag.

‘Zo, nu houdt iedereen verder zijn bek zodat ik mijn huiswerk kan maken’, zei Aurore met snerpende stem.

Door een spleet tussen de muur en de matras boven haar zag Gianna een arm naar beneden bengelen. De hand die eraan hing, ging zo lang open en dicht tot ze de boodschap begreep en ze beetnam. Ze had slechts een glimp van het meisje gezien dat boven haar lag. Haar rode haren waren haar meteen opgevallen, en het feit dat ze een rond brilletje droeg.

Ze voelde hoe ze weer rustig werd terwijl de duim van het meisje rustig over de muis van haar handpalm bleef wrijven. Ze hield de hand vast tot haar arm gevoelloos werd door het wegzakkende bloed.

Toen er ergens een bel begon te rinkelen, sprongen alle meisjes op en gingen in volgorde van groot naar klein op de gang staan. Aurore stond vooraan, Gianna sloot de rij. Vlak voor haar stond het meisje met het rode haar. ‘Ik ben Bianca’, fluisterde ze schichtig. ‘Wie ben jij? En wat is er met je gezicht gebeurd?’

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Koen Strobbe

Koen Strobbe werkt en woont in de Provence, waar hij vijftien jaar lang wijnbouwer was. Na zijn bestseller Kruis en munt schreef hij samen met Pieter Aspe het succesvolle Blankenberge blues. Hun eerste gedeelde pennenvrucht kwam bij verschijning meteen binnen op de eerste plaats in de boeken top tien. Met zijn Provence-thriller De wolf van Colombes keerde Strobbe terug naar zijn roots. Zijn nieuwste werk, De tragische eindes van Boris Basarache, verscheen in april 2018.